Zeer Korte Verhalen

zkv 31: Morsdood

zkIny, mijn vrouw, de Liefste van het noordelijk halfrond, moest een nieuwe heup. Wij dachten: Fluitje van een cent ( bestaat niet meer, maar goed, je krijgt ‘salaris’ dezer dagen ook niet uitgekeerd in zout, zoals bij de Romeinen toen…).

Na veel palavers, (Portugees! Wat is taal toch inderdaad “Het begin van alle dingen” zoals de nu onderhand wel volprezen Constantijn Huygensprijs winnaar en anarchist  A.L.Snijders immer beweert). Affijn, heup geplaatst, operatie geslaagd, revalidatie begonnen, en “de slinger van de tijd sloeg heen en weer, na de vloed kwam de ebbe” (Boontje).

Toch, viel het allemaal niet mee daar in het OLVG, het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Niets ten kwade van de gastvrije verzorging, maar het zit nou eenmaal zó: ziekenhuizen, hoe goed ook voorzien van betekenisvolle kunstwerken uit de 1% regeling, drukken je met het volle gezicht, en dan nóg wat, in de “Dreck der Zeit”. Je bent sterfelijk, Mensch, en je zult het weten.

Dit onwelkome besef werd natuurlijk al enigzins aangemoedigd door het lezen van de beruchte, goed verborgen, kleine lettertjes in het foldertje dat we na het voorgesprek mee naar huis kregen.

Van de 1,3 millioen heup-gerechtigden, overlijd 0,088% tengevolge van de operatie, en in 11 gevallen ligt dat zuiver en alleen aan de anesthesie. Ons noopte deze voorkennis tot een grillig, indringend gesprek, niet zozeer over de dood alswel over wat je wil dat ze allemaal NIET met je doen als je non compus mentes bent geworden, (staat niet in Van Dale, maar ik weet dat het “van de wap af zijn” betekent in het zuiden (van Nederland).

Isodorus van Sevilla (560 – 636 AD), aartsbischop en beschermheilige van encyclopedieën en catalogii, en dus, per omgaande in de tegenwoordige tijd gebombardeerd tot schutspatroon van het Internet, (zo laat ik mij vertellen door het dikke boek over de Ouderdom van Dohmen en Baars), deze goedaardigman determineerde zes stadia in een mensenleven. Het laatste stadium noemde hij ‘senectus’ (zes in latijn), denk aan senioronderwatergymnastiek, seniliteitsonderzoek en de “fysiologische algehele regressie in het senicum”, (kijk, dat staat dan weer wèl in Van Dale). Het is, als enige stadium, in jaren onbegrensd, omdat het eindigt met het ongewisse van de dood. En alleen god en de duivel weten wanneer die ten tonele verschijnt.

Isidoor meende dat dood (mors) kwam van bitter (amarus) en beet (morsus), de beet die Adam nam uit de, achteraf bittere, appel van Kennis, waarmee hij sterfelijkheid opliep, en door een jaloerse god uit het aardsparadijs gesodemieterd werd. (Kan d’r nóg kwaad over worden!)

Morsdood zou echter ook kunnen komen van de klassieke relschoppergod Mars, die alleen middels liefdevolle en sensuele interventies door Venus en Eros van zijn bloedlust kon worden verlost, tijdelijk dan. Hiermee bewijst onze Isy dat hij zich intellectueel op het snijvlak van Westers-barbaarse en Oosters-klassieke wijsheid bevond. Hij noteerde ook nog drie soorten dood: de hartverscheurende van jonge kinderen, de tevroege van jongelingen, en de natuurlijke van oude mensen.

Aan mijn geliefde was dit alles niet echt meer goed besteed. Hoewel het nog kon vriezen, voelde zij de lente al komen. Ze wilde naar de markt, nieuwe anemoontjes kopen voor op haar balkon. Schuchter vroeg ik of er dan ook Suzannes-met-de-mooie-ogen bij mochten, want dat vind ik zo’n mooie naam. Geen flauw idee hoe ze eruit zien.

zkv 32: Monnik

Gisteren bezochten B en ik de Tefaf (licht verderfelijke kunsttentoonstelling in Maastricht, vindt Tineke, de vrouw van B). Het begon goed met  een corpus Christi  uit de 17de eeuw waar de Vlaamse houtsnijder-virtuoos in de goddelijke liezen, nauwelijks verhuld door een getormenteerd wapperend lendendoekje, opliggende aderen had weten te snijden. Even later zagen we bij de stand van Herr Tenschert prachtige incunabelen met miniaturen die schitterden als juwelen, gezet in bladzijden vol geschilderd met de meest verfijnde ornamenten en exotische, sfeervolle achtergronden. Dit alles in dienst van blokken tekst in verbijsterend regelmatige ordening, met uitmuntende spatiëring van letters en woorden, en een uitstraling van mysterieuse, meditatieve stilte, die zelfs door het dikke gewapende glas van de toonkasten voelbaar was. Er waren boekjes bij kleiner dan een kinderhand. Sommige miniaturen kon ik alleen door de close-up lens van mijn camera goed bekijken.

Na verloop van tijd voelde je als het ware de jonge monnik aan het werk, dicht bij een raam, zonder glas, want dat kostbaar spul reserveerden ze natuurlijk voor de cathedraal. Hij werkt op een sneeuwwit geprepareerd perkament, recht gesneden, maar nog niet katerngevouwen. De plaatsen voor de regels tekst zijn aangegeven, de volgorde en layout van illustraties en hoofdletters volgt een ingewikkeld plan, de rest is vrijheid, onderhevig aan de grillen van moeder natuur en de oneffenheden van het vel. Zijn verbeelding is sterk, vindingrijk, geworteld in de folklore van zijn geboortestreek. Hij vindt altijd wel een oplossing voor de visuele problemen, die onvermijdelijk voortkomen uit eender welk verhaal. Hij heeft geen haast, want aan tijd is geen gebrek. Dikwijls is het zo koud dat verf en inkt bevriezen. Dan klaagt hij in de marge of op de achterkant van de bindingstukken, tekent een scabreus karikatuur waar niemand het zal zien, of “hebban olla voge…” enzovoorts, als zijn hart elders wil zijn.

Op vakantie in China, een paar jaar geleden reisden wij van Shanghai naar het zuiden,naar het wondermooie, serene, buddhistische eiland Choushan. Wij verbleven in een zeer luxueus hotel nabij de grootste tempel. Net toen wij die bezochten, wierook hadden aangestoken voor onze doden en nepgeld verbrand omwille van de voorspoed en rijkdom der levenden, arriveerde een monnik-pelgrim. Hij, een stevig gebouwde jonge kerel, legde de traditionele gang langs de tempels per lichaamslengte, plat op zijn buik, armen vooruit uitstrekkend af. Wij zagen hem bij de hoofdingang de voorhof binnen komen, over de vele trappen gaan, tussen de offeraltaren door, aldoor prevelend, hijgend, versnellend naarmate hij het hoofdgebouw naderde.

Telkens als hij opstond sloeg hij twee strooien kussentjes, waarmee hij op handen en voeten vooruit schoof, tegen elkaar. Het was koud. Hij droeg een dikke steenrode pij, zat onder het stof, en  zweet riviertjes kronkelden van zijn kale schedel in zijn nek. Verbazingwekkend hoe traag dat gaat, lengte voor lengte door de tijd. Maar hij kwam er. We hoorden hem de bel luiden voor de grote glimmend gepoetste Buddha in het inner sanctum. Vrijwel meteen daarna stond hij weer buiten. Hij stopte de twee kussentjes in zijn pij tegen zijn borst, keek ons glunderend, (misschien wel euforisch?) aan. Toen liep hij resoluut, zonder omkijken het tempelcomplex uit, alsof hij er net even een klusje had gedaan.

zkv 29: Dierenleed (1)

Vriend RV is huisbaas geworden. Hij was al een gerenommeerd kunstschilder maar omdat hij het bouwen niet laten kan heeft hij, aan het kanaal, een groot pand laten zetten (“gezet” moet ik zeggen, delegeren is niet zijn forte, hij doet het liever allemaal zelf). Het gebouw biedt ruimte aan drie computergestuurde bedrijven, verschillende ateliers en een riant woonhuis. En alles spiksplinternieuw, eigenzinnig en hartstikke mooi.

Toen viel ineens, vlak na carnaval, de stroom uit. Heel het gebouw plat. Na koortsachtig zoeken, gsm-geëmmer, een barre tocht langs de stadsburelen en de ergernis van lauwwordend bier in de kantoorijskastjes, bleek het toch de schuld van de gemeente: verouderde aansluitingen, breuken in de hoofdkabel. Volgden dagen van afspreken, wachten, opgraven, repareren, dichtgooien, opstarten, wéér kapot, en opnieuw de grond in. Uiteindelijk liep alles electronisch gezien op rolletjes, maar, ”na ebbe komt vloed”, schreef de onvolprezen, thans niet meer gelezen, Louis Paul Boon ooit, en de gedupeerde ondernemers dienden bij RV een fikse schadeclaim in voor gederfde inkomsten. (jaja, je bent huisbaas of niet, hè! ”It comes with the territory” zegt men in westerns).

Bij mijn weten is RV tegen dit soort acties goed verzekerd, dus het zal wel zo’n vaart niet lopen. De ergerlijke rompslomp van het al, èn dat het hem van het schilderen afhield, dáár kloeg hij over aan de telefoon. Om hem te vertroosten vertelde ik over Boon’s verhaal “De Schone en het Beest ” uit 1956, (jaja, de beste literatuur koop je tegenwoordig in de kringloopwinkel):

In een Parijse bar, waar “een stemming heerste, die niet precies bandeloos, maar toch als tamelijk uitbundig mocht omschreven worden (het was drie uur s’nachts)” komt een dierentemmer binnen met een zwarte panter losjes aan de riem. De panter neemt plaats op een barkruk en is meteen, op veilige afstand, het centrum van aandacht voor alle kroegtijgers.

Behalve voor kunstenaarsmodel, mannequin, striptiseuse en recent tot Miss Venus de Côte d’Azur gekozen Simone Lejoly. Zij stond met haar magnifieke, diepontblote rug naar de panter gekeerd aan de bar champagne te drinken, alsof wat achter haar gebeurde niet interressant was. De panter zinde dat maar niks. Hij maakte een sprong en sloeg een klauw in de Venusrug “daar waar hij van naam begint te veranderen.”

“Het heeft mij genoegen gedaan dat een panter op mij jaloers is geworden”, zei Simone voor de rechter, “maar ik heb mij in geen 17 dagen kunnen vertonen en nog steeds ziet ge een litteken. Ik vraag daarom 800.000,- frank schadevergoeding.”

RV vroeg zich meteen af hoeveel het in euro’s zou zijn geweest, dat moest te Googlen zijn.

zkv 28: Roomsch Katholisch (II)

(ik wist altijd dat catholiek niet meer met een “c” hoefde te beginnen want wij, dat wil zeggen mijn moeder en ik, mijn vader, afkomstig uit een communistisch nest en te lang in de oorlog geweest, geloofde nergens meer in behalve zijn vrouw, WIJ waren RK, net als mijn initialen)

De roomskatholieke kerk van Maria van Altijddurende Bijstand te Overschie, aan de rand van het grootsteeds ingelijfde protestantse dorp, gezicht naar Rotterdam, was gloednieuw. Het rook nog naar drogende cement binnen. Vergeleken bij onze vorige kerk, de Heilige Antonius Abt in Oud West, degelijk Art Deco gebouwd met giften en donaties in geld en in allerlei edelkitscherige kunstschatten van zwartkapitaalkrachtige, schuldbewuste havenbaronnen, was dit maar een kale bedoening. Meneer pastoor (“bouwpastoor”, zou mijn vader nu brommen) werd daar zeer verdrietig van en minstens eens per week vuurde hij zijn schaapjes aan om toch maar vooral te offeren ter verfraaiing en verbetering van het kerkinterieur. Maar zijn congregatie, hoofdzakelijk jonge stelletjes uit de oude wijken, slachtoffers van woningnood en wederopbouw, hadden andere prioriteiten. In de 7 jaar dat wij daar naar de mis gingen bleef het  kaal als de neten, leeg, en vooral sober; wat, naar mijn stellige overtuiging, niet weinig heeft bijgedragen aan het kweken van esthetisch onderscheidingsvermogen, gevoel voor proporties, besef van ruimte, vorm, volume, oftewel, (mijn) bijzonder goede smaak (waarvoor dank, dank, dank).

A. Haijtema gebruikt in de VK van 23 maart de prachtige term TERUGZUCHT. Misschien heb ik ‘t niet helemaal goed begrepen, maar dat woord wakkert een en ander aan:

De mijmeringen van een eenzaam en verlegen jongetje in zo’n immens grote, witgekalkte kerk

gaan achter het oog aan; dat oog vind geen houvast, of geruststelling, het zweeft doelloos rond tot het innerlijke oog overneemt en vanzelf wat in elkaar gaat knutselen (le bricolateur sauvage en travail). De leegte deed mij fantaseren, een onmisbare techniek voor binnenreizigers. Aangezien een gedegen, vakkundig opgevoerde, latijnse mis-met-preek minstens een uur of twee kon duren in die tijd, deed ik aardig wat ervaring op en leerde spelenderwijs de praxis van het zinvol wachten. Zeer nuttig in tijden van liefde.

zkv 27: Roomsch Katholisch (I)

Heb nooit ècht van Jezus Christus kunnen houden in de periode dat dat van mij verwacht werd. Ik geneerde me voor zijn onverholen homo-erotische naaktheid, (zágen de Grote Mensen dat niet?). En ik schaamde me ronduit dat ik het gewoon niet trok om in gepaste religieuze piëteit mee te leven met zijn ongehoord sadistische, wanstaltige, letterlijk onpasselijkmakende martelgang (Grünewald!) naar de kruisdood. ‘n Paar jaar geleden mocht ik met genoegen constateren dat Hollywood’s reli-dweper Mel Gibson er ook geen flikker van begrepen had. (Nooit volwassen geworden?) Jaja, je verkeert soms in dubieus gezelschap als het over godsdienst gaat.

Voorts kwam dat zalvige, onbegrijpelijke mysterie van zijn (en onze!) wederopstanding bij mij nooit helemaal uit de verf. Dat terwijl ik toch de enige zoon was van, de best gediplomeerde Huisschilder van na-oorlogs Rotterdam en op jonge leeftijd reeds wist wat in het vakjargon “een heiligedag” betekende.

Wat Jezus in Emmaus presteerde kon ik niet volgen, maar ik was er wel van onder de indruk.

Eerlijk gezegd ontwikkelde ik veel sympathie voor de Heilige Ongelovige Thomas, die persé met zijn vuile vingers (Carravagio!) in de griezelig-echte open wond van Christus moest. Maar het makkelijkst geloof had ik toch in de Moedergods, de Heilige Maagd Maria. Bijgezegd: dit was vóór dat ik precies wist wat een Maagd was en over “Onbevlekte Ontvangenis” nog niet gesproken werd. Geloven in Maria was makkelijk: ze leek op mijn eigen moeder, een minder strenge versie, welliswaar, maar immer bereid tot Altijddurende Bijstand als je tenminste genoeg Weesgegroeten gebeden had.

Van Goddevader kon ik mij geen enkel fatsoenlijk beeld meer vormen nadat een jonge, baardloze pater-kapelaan uit Brabant ons had duidelijk gemaakt dat het niet meer usance was Jahweh te zien als een grote, Cecil B De Mille-achtige grijsaard met prachtig golvend wit haar en een enorm lange witte baard (Da Vinci zelfportret!), gezeten op een wolkerige troon en zwevend ergens ter hoogte van de Mont Blanc (Frankrijk, wist ik!). Beide mijn opa’s waren zo kaal als biljartballen, geen gezicht als ze hun petten afdeden.

Het intrigerendst vond ik wel de Heilige Geest. Iemand had op de radio gezegd dat Vader, Zoon en Heilige Geest (vurige tongen, driehoeksoog, opvliegende duif) te begrijpen was als Palm, Vingers en Duim van de hand. En dat je daarmee één vuist kon maken tegen het Ongeloof. Toen wij, om de tijd te doden, meneer pastoor in de categismusles (nieuwe spelling) hierover vertelden trok hij een nogal zuur gezicht. Ik vermoed dat hij niet veel op had met Augustijners.

zkv 25: Misty (men only)

Over heel het land ligt maandagochtendmist.

Tijdens een kaal en eenzaam stuk, na Utrecht, richting Den Bosch, geef ik het serieuze lezen op en sluit bijna vanzelf mijn ogen. Het beeld wat zomaar, plotseling voor de geest staat is zeker erotisch van aard en wordt in sommige kringen misschien wel zacht pornografisch genoemd. (Ik waarschuw maar vast).

In al haar glory is daar voluit Amanda Rosso (24) uit Seattle. Luchtig gekleed in een zeer kort, schattig, duifgrijs ochtendjasje en zonder slipje leunt zij over een Sheraton Hotel balkon met uitkijk over zee. Zij wordt gezien van achter, laag genoeg, vanuit een woelig misbruikt bed, om medeplichtig te zijn aan wat vooraf ging of, de godin beschikke, komen gaat. En de schitterende zee, de eeuwig wiegende, ontvangende, lokkende, blinkt tussen haar gespannen billen en dijen door, net onder het nog vochtige mondje van haar onuitputtelijk, verrukkelijk vagijn.

 

In een recensie van Wagner’s Parsifal schreef criticus Guido van Oorschot, eind januari dit jaar: “Regisseur Castelluci’s verkenningen lijken zich toe te spitsen op twee observaties; in de massa voelt de mens zich eenzaam en het wereldraadsel cirkelt rond het geslacht van de vrouw. De actrice die het wijdbeens kwam illustreren, ving extra applaus.”

zkv 26: Gotspe I

‘t Moet niet gekker worden met de kapitalisten:

Schilderesje Nadia P uit Denemarken mag op last van Louis Vouton’s (1 of 2 t’s?) advokaten van kwadezaken, meervoud, want die rotzakken zijn nooit alleen, à raison van E 5000,- boete per dag, inmiddels dus tweeeneenhalve ton, haar schilderij “Darfurnica” (jaja, what’s in a title, these days?) niet meer tonen aan het volk.

(dat natuurlijk in drommen s’ avonds bij de gallerie  op de stoep sliep om er s’morgens vroeg als eerste het imposante kunstwerk te mogen aanschouwen!)

En waarom? Een uitgemergeld negerjongetje in het midden van het schilderij, half verscholen achter een verdacht Picassoaans, blauw paard, heeft een paars gekleed Chichuwawaatje (?) op de ene arm en aan de andere arm bengelt een vuil-witte hengseltas, voorzien van Bart v/der Leck patroon en inderdaad, als je het weet, zie je meteen dat het een van de foeilelijke, en werkelijk, I shit you not, ONBESCHOFT dure gedrochten van Voetton (“ou”of “ui”?) moet voorstellen. Ik denk, eerlijk gezegd, dat Nadia een tassenfetisjiste is, want  een eindje verderop loopt Paris Hilton (ygrec?) met een groene Oxfamtas het schilderij uit, maar daar hoor je niemand over.

Het mijnsinziens nogal schreeuwerig geschilderd corpus delicti is een onschuldige pastîche van protestschilderkunst uit lang vervlogen tijden. Een onbeholpen, groot uitgevallen niemandalletje. Want vijf minuten, wat zeg ik, tien seconden voor de èchte (Guer)nica, die van Picasso dus, uit 1937, en onze ongetwijfeld lieve en politiek geëngageerde Danesque wordt weggeblazen, verslagen, afgeserveerd naar de catacomben der vergetelheid. Over en uit.

Bovendien, wij krijgen bijna dagelijks de ewiger Elend van Darfur en andere godvergeten plekken op de aardkloot prachtig mooi opgediend in hapklare digitale, visueel super aantrekkelijk gemaakte, brokjes lcd-tv. Oorlogsschilders zijn massaal aan de bedelstaf.

Waar het om gáát is natuurlijk: hoe FOUT kun je zitten, luxe-bedrijf als Vuitton zijnde? Ligt het aan  designers-zonder-ethiek, ontwerpers zonder geweten, die zich nergens geen ene reet van aantrekken behalve dan “hoe gekker hoe liever, hoe duurder hoe beter”, die zelfs voor de stront van Stalin nog een mooi vitrinekastje zouden willen “ontwikkelen” en die ongehinderd door enig gevoel voor geschiedenis zich never, nooit, EVER, zouden bekommeren, laat staan kwellen omtrent een kindslaafje meer of minder?

Of is het de schuld van die onreine varkensberen uit de reclamebusiness, die zonder scrupules de Ideale Vrouw dusdanig hebben uitgegeild en opgeneukt, de laatste 150 jaar, dat zelfs de liefste manlief niet meer weet wat zo’n vrouw nou eigenlijk zèlf wil?

Hier aangekomen dacht ik niet meer aan de schilderkunst (die is al jaren “up shit-creek without a paddle”, zondermeer). Ik ging thee zetten en Janine Jansen draaien. ( jawel, cd’s drááien, net als platen vroeger!). Bach Inventies + Partita’s. Beter antidoot tegen Kunstschmerz ken ik niet.

 

 

 

 

 

 

zkv 24: Indiaantje

Vroeger, wat volgens broodschrijver A.L.Snijders alsmaar breder en dieper wordt, terwijl de toekomst zich versmalt en hopelijk toespitst, (dat ‘hopelijk’ is van mezelf) vond ik bij het káboois-n-indiáne (Rotterdams jongensspel) de gezellen van Winnetou altijd interessanter dan die van Old Shatterhand (what’s in a name!).

Het ging me om de wapens, denk ik. De Ars Martialis, oftewel: Goed gereedschap is het halve werk. Met een pijl en boog kon je veel fijner spelen dan met een pistool, hoe glimmend of net-echt het ook was. De klappertjes die erin moesten deden het bijna nooit, want, ondanks levendige fantasieën over verraderlijke woestijnen, rotsachtige, uitgedroogde rivierbeddingen en hinderlaag-gevoelige ravijnen, leefden we in een koud, nuchter en vooral nat land. Áls ze het deden was een rolletje zo op. Geld om nieuwe te kopen bij de Toko in de Bingleystraat hadden we niet. En nog iets: De knallen die je dan hoorde, waren muggenscheetjes vergeleken bij de kruitdampende ontploffingen die we s’Zaterdagsmiddags op de film van Rooie Roggus beleefden in het stoffige oefenzaaltje van boerenkapel de Oelewappers (o.l.v Wap Oel, niet zijn echte naam natuurlijk, het was gewoon mijn ome Wim)

(in een nog verder verwijderd verleden was ik een keer, bij een serenade op Zuid, hun vaandeldrager, wat ‘to my dying shame’ eindigde in een debakel van de levenslange soort omdat ze voor mij te kleine klompen hadden aangeschaft, mooie roodgelakte, met gele biesjes, maar dat is een ander verhaal)

Pijl en boog kon je met een beetje hulp van zelfs mijn bewust onhandige vader, op eigen kracht in elkaar fabrieken. Je werd natuurlijk wel uitvoerig en lang van tevoren gewaarschuwd dat je nooit op mensen mocht schieten. “ALTIJD in de leegte richten!”, zei men dan als volwassen deskundige. Een vreemd advies voor indianen, als je het mij vraagt, maar, ok, er kwam wel meer raars uit die hoek.

Vreemd genoeg deerde het niet dat in het toenmalig wereldbeeld de indiaan immer het onderspit moest delven, als personificatie van het wrede Kwaad. Alles is eerlijk in oorlog en vrede, dus bij ons schoten de cowboys heel lang mis en scoorden de indianen vele scalps alvorens te moeten sneven. In het stof bijten was eventjes moeilijk. Deed je alleen met iemand in de buurt om indruk op te maken.

De mensheid is vrij laat begonnen aan het pijl-en-boog-verhaal, laat ik mij vertellen. In den beginne hadden we zulk wapentuig helemaal niet nodig. We stalen het vlees uit de klauwen van leeuwen door ons op luidruchtige wijze groter en gevaarlijker voor te doen dan we waren en als we zin hadden in een hert liepen we er gewoon achteraan tot het van uitputting dood neerviel voor onze voeten. Bij wijze van spreken.

Onze ellende, zo u wilt, is pas goed begonnen toen we bleven zitten waar we zaten en besloten snel-vlees te kweken voor McDonald’s. Maar cowboys hebben een veel te vrije wil om daar de consequenties van in te zien.

zkv 22: Stein

Zij danste vroeger bij Scapino, zegt ze in haar tweede zin. Toen ze kinderen kreeg hield ze daar natuurlijk meteen mee op en sloeg aan het schilderen. Ja, nou niet meer, want wat moet je met al die dingen. De kinderen vinden er niks an, dus nou verkoopt ze alles. Betaalbare prijzen, niet voor een habbekrats. Haar man was dichter (2 bundels ge-pu-bli-ceerd), werd reclameschrijver uit noodzaak, maar bleek er zo goed in te zijn dat hij een berg geld verdiende. Ze werden héél rijk. Toen raakte hij aan de drank en ondanks herhaalde “waarschuwing ende vermaaninge”, zoop hij zich dood. Vlak voor zijn 70ste verjaardag ging hij eraan. Ze zegt het met spijtige voldoening in haar stem, alsof hij het verdiend had. Ze mist hem erg, al vijf jaar nu. Eenzaam, ja.

Haar zoon zei na een tijdje :”Jôh, mam, waarom kijk je niet eens op parshippuntnl, misschien zit er wel wat bij?” Heeft ze gedaan. En iedere keer werd het niks, want dan zat ze op de bewuste afspraak in een café te denken van: “Moet ik dáár nou straks mee gaan neuken?”

Ze heeft nog sjans, hoor, zo nu en dan. In haar omgeving komt je niet veel vrije mannen tegen. Alhoewel… Ze vraagt zich af waarom de beste vriend van haar man zijn gezicht niet meer laat zien. Die hééft een partner, istie officieel mee getrouwd, maar na de dood van haar man, nooit meer op komen dagen. Ze denkt dat zijn vrouw jaloers is, want dat heb je weleens, dat de weduwe een bedreiging vormt voor zo’n vrouw. Dan nog vindt ze het raar. Als je échte vrienden bent, heb je toch niks te vrezen van elkaar? Zij is niet jaloers. Nooit geweest, ook niet toen ze met Jan Wolkers en Woolly van Amen en Dan van Golden en Jan Sierhuys en Aatje Feldhoen en zo, omging.

Nou wil ze helemaal niet senti doen over de liefde, of de dood, maar toch, een triootje had haar best leuk geleken eigenlijk, maar ja…

zkv 23: Lamu I

Amerikaanse Diannah, 26 jaar, blank, blond, bombshell, net afgestudeerd in ontwikkelingseconomie,”You-see-el-é-California”, bezoekt, backpackend avant la lettre, Kenya en de rest van Afrika. Ze is via-via (expat-circuit!) beland op het magisch mooie schiereiland Lamu, eeuwenoude tussenstop voor dhows uit Arabië op weg naar het geurige Zanzibar, kleurrijk Madagascar en verder. (Wel,… nooit verder dan het vroegere Lourenco Marques, vanwege de moesson en de gunstige winden en het zelfregulierend, islamitisch winstbejag. In de jaren ‘80 schreef Cees Noteboom dat hij daar Prinses Beatrix in cognito aan een drankje had gezien en dat Claus, (toen al een Prins?), niet ver weg kon zijn.)

Lamu was/is privé bezit van rijke, indolente, maar fanatieke moslims en werd/wordt van oudsher gerund door Kikuyu slaven uit het afrikaanse binnenland. Deze grote negers, stuk voor stuk prachtig gebouwde Misters Universe, trokken onmogelijk zwaarbeladen handkarren van pakhuis naar dhow en terug door de nauwe, oogverblindendwitgekalkte straatjes, luid roepend bij elke bocht of helling en zwetend als goeddoorvoedde runderen.

Een onnavolgbare eilandgeur, exotische mix van zilte Indischeoceaanlucht, cardemon, sandalhout, mangrovemodder, geitenmest en een open riool of twee, speelde “hide ‘n seek”   met de drukkende, vochtige hitte op windstille momenten. (ja, ‘verstoppertje’ klinkt hier nou eenmaal niet, sorry)

Vijf keer per etmaal riepen muezzins vanuit hun lemen moskee-torens op tot gebed. Alle vrouwen, klein van stuk, droegen zwartnylon djallaba’s; hielden zich, behalve gezicht en handen, van top tot teen bedekt. De trotse, loslopende kinderen bezaten prachtige tanden en onvoorstelbaar versleten kleren; ware kunstwerken hadden ze aan. Tussen 2 en 6 viel heel het eiland in slaap, en s’nachts hield een leger parende geiten je uit de slaap. Het “centrum”, wat geenszins een naam mocht hebben, werd gedomineerd door een gigantische gevangenis, nog uit de pre-coloniale tijd, (je wilde niet weten wat daarbinnen allemaal gebeurde!). Aan de verlaten kant van het eiland  was een begraafplaats met erebogen opgebouwd uit brokken koraal met bovenin Chinees-Delftsblauwe borden ingemetseld. Verzwegen slaven heen, porselein in thee verpakt terug?

En overal, rondom, vanaf alle gezichtspunten, de masten en eindeloos verstelde driehoekzeilen van traag, geluidloos voortgaande dhows.

Na drie dagen houdt Diannah het voor gezien. Ze ontvlucht Lamu “in disgust”, want elke ochtend, als ze in minibikini op een rietenmatje haar tan ligt bij te werken aan het onwezenlijk witte, witterdanwitte strand, wordt haar onmiddelijk een valse Rolex aangeboden voor geen geld, dollars te wisselen zeker in haar voordeel, of, als niets wil lukken: “A pretty good fuck”,

niet één, maar vijf keer achter elkaar, door vijf verschillende jongemannen, in steeds dezelfde volgorde!

Een jaar later trok Kodak zich terug uit Zuid-Afrika en dreigde General Motors met “the same”, maar dat had er niets mee te maken, dachten we.