zkv 28: Roomsch Katholisch (II)

(ik wist altijd dat catholiek niet meer met een “c” hoefde te beginnen want wij, dat wil zeggen mijn moeder en ik, mijn vader, afkomstig uit een communistisch nest en te lang in de oorlog geweest, geloofde nergens meer in behalve zijn vrouw, WIJ waren RK, net als mijn initialen)

De roomskatholieke kerk van Maria van Altijddurende Bijstand te Overschie, aan de rand van het grootsteeds ingelijfde protestantse dorp, gezicht naar Rotterdam, was gloednieuw. Het rook nog naar drogende cement binnen. Vergeleken bij onze vorige kerk, de Heilige Antonius Abt in Oud West, degelijk Art Deco gebouwd met giften en donaties in geld en in allerlei edelkitscherige kunstschatten van zwartkapitaalkrachtige, schuldbewuste havenbaronnen, was dit maar een kale bedoening. Meneer pastoor (“bouwpastoor”, zou mijn vader nu brommen) werd daar zeer verdrietig van en minstens eens per week vuurde hij zijn schaapjes aan om toch maar vooral te offeren ter verfraaiing en verbetering van het kerkinterieur. Maar zijn congregatie, hoofdzakelijk jonge stelletjes uit de oude wijken, slachtoffers van woningnood en wederopbouw, hadden andere prioriteiten. In de 7 jaar dat wij daar naar de mis gingen bleef het  kaal als de neten, leeg, en vooral sober; wat, naar mijn stellige overtuiging, niet weinig heeft bijgedragen aan het kweken van esthetisch onderscheidingsvermogen, gevoel voor proporties, besef van ruimte, vorm, volume, oftewel, (mijn) bijzonder goede smaak (waarvoor dank, dank, dank).

A. Haijtema gebruikt in de VK van 23 maart de prachtige term TERUGZUCHT. Misschien heb ik ‘t niet helemaal goed begrepen, maar dat woord wakkert een en ander aan:

De mijmeringen van een eenzaam en verlegen jongetje in zo’n immens grote, witgekalkte kerk

gaan achter het oog aan; dat oog vind geen houvast, of geruststelling, het zweeft doelloos rond tot het innerlijke oog overneemt en vanzelf wat in elkaar gaat knutselen (le bricolateur sauvage en travail). De leegte deed mij fantaseren, een onmisbare techniek voor binnenreizigers. Aangezien een gedegen, vakkundig opgevoerde, latijnse mis-met-preek minstens een uur of twee kon duren in die tijd, deed ik aardig wat ervaring op en leerde spelenderwijs de praxis van het zinvol wachten. Zeer nuttig in tijden van liefde.

zkv 27: Roomsch Katholisch (I)

Heb nooit ècht van Jezus Christus kunnen houden in de periode dat dat van mij verwacht werd. Ik geneerde me voor zijn onverholen homo-erotische naaktheid, (zágen de Grote Mensen dat niet?). En ik schaamde me ronduit dat ik het gewoon niet trok om in gepaste religieuze piëteit mee te leven met zijn ongehoord sadistische, wanstaltige, letterlijk onpasselijkmakende martelgang (Grünewald!) naar de kruisdood. ‘n Paar jaar geleden mocht ik met genoegen constateren dat Hollywood’s reli-dweper Mel Gibson er ook geen flikker van begrepen had. (Nooit volwassen geworden?) Jaja, je verkeert soms in dubieus gezelschap als het over godsdienst gaat.

Voorts kwam dat zalvige, onbegrijpelijke mysterie van zijn (en onze!) wederopstanding bij mij nooit helemaal uit de verf. Dat terwijl ik toch de enige zoon was van, de best gediplomeerde Huisschilder van na-oorlogs Rotterdam en op jonge leeftijd reeds wist wat in het vakjargon “een heiligedag” betekende.

Wat Jezus in Emmaus presteerde kon ik niet volgen, maar ik was er wel van onder de indruk.

Eerlijk gezegd ontwikkelde ik veel sympathie voor de Heilige Ongelovige Thomas, die persé met zijn vuile vingers (Carravagio!) in de griezelig-echte open wond van Christus moest. Maar het makkelijkst geloof had ik toch in de Moedergods, de Heilige Maagd Maria. Bijgezegd: dit was vóór dat ik precies wist wat een Maagd was en over “Onbevlekte Ontvangenis” nog niet gesproken werd. Geloven in Maria was makkelijk: ze leek op mijn eigen moeder, een minder strenge versie, welliswaar, maar immer bereid tot Altijddurende Bijstand als je tenminste genoeg Weesgegroeten gebeden had.

Van Goddevader kon ik mij geen enkel fatsoenlijk beeld meer vormen nadat een jonge, baardloze pater-kapelaan uit Brabant ons had duidelijk gemaakt dat het niet meer usance was Jahweh te zien als een grote, Cecil B De Mille-achtige grijsaard met prachtig golvend wit haar en een enorm lange witte baard (Da Vinci zelfportret!), gezeten op een wolkerige troon en zwevend ergens ter hoogte van de Mont Blanc (Frankrijk, wist ik!). Beide mijn opa’s waren zo kaal als biljartballen, geen gezicht als ze hun petten afdeden.

Het intrigerendst vond ik wel de Heilige Geest. Iemand had op de radio gezegd dat Vader, Zoon en Heilige Geest (vurige tongen, driehoeksoog, opvliegende duif) te begrijpen was als Palm, Vingers en Duim van de hand. En dat je daarmee één vuist kon maken tegen het Ongeloof. Toen wij, om de tijd te doden, meneer pastoor in de categismusles (nieuwe spelling) hierover vertelden trok hij een nogal zuur gezicht. Ik vermoed dat hij niet veel op had met Augustijners.

zkv 25: Misty (men only)

Over heel het land ligt maandagochtendmist.

Tijdens een kaal en eenzaam stuk, na Utrecht, richting Den Bosch, geef ik het serieuze lezen op en sluit bijna vanzelf mijn ogen. Het beeld wat zomaar, plotseling voor de geest staat is zeker erotisch van aard en wordt in sommige kringen misschien wel zacht pornografisch genoemd. (Ik waarschuw maar vast).

In al haar glory is daar voluit Amanda Rosso (24) uit Seattle. Luchtig gekleed in een zeer kort, schattig, duifgrijs ochtendjasje en zonder slipje leunt zij over een Sheraton Hotel balkon met uitkijk over zee. Zij wordt gezien van achter, laag genoeg, vanuit een woelig misbruikt bed, om medeplichtig te zijn aan wat vooraf ging of, de godin beschikke, komen gaat. En de schitterende zee, de eeuwig wiegende, ontvangende, lokkende, blinkt tussen haar gespannen billen en dijen door, net onder het nog vochtige mondje van haar onuitputtelijk, verrukkelijk vagijn.

 

In een recensie van Wagner’s Parsifal schreef criticus Guido van Oorschot, eind januari dit jaar: “Regisseur Castelluci’s verkenningen lijken zich toe te spitsen op twee observaties; in de massa voelt de mens zich eenzaam en het wereldraadsel cirkelt rond het geslacht van de vrouw. De actrice die het wijdbeens kwam illustreren, ving extra applaus.”

zkv 26: Gotspe I

‘t Moet niet gekker worden met de kapitalisten:

Schilderesje Nadia P uit Denemarken mag op last van Louis Vouton’s (1 of 2 t’s?) advokaten van kwadezaken, meervoud, want die rotzakken zijn nooit alleen, à raison van E 5000,- boete per dag, inmiddels dus tweeeneenhalve ton, haar schilderij “Darfurnica” (jaja, what’s in a title, these days?) niet meer tonen aan het volk.

(dat natuurlijk in drommen s’ avonds bij de gallerie  op de stoep sliep om er s’morgens vroeg als eerste het imposante kunstwerk te mogen aanschouwen!)

En waarom? Een uitgemergeld negerjongetje in het midden van het schilderij, half verscholen achter een verdacht Picassoaans, blauw paard, heeft een paars gekleed Chichuwawaatje (?) op de ene arm en aan de andere arm bengelt een vuil-witte hengseltas, voorzien van Bart v/der Leck patroon en inderdaad, als je het weet, zie je meteen dat het een van de foeilelijke, en werkelijk, I shit you not, ONBESCHOFT dure gedrochten van Voetton (“ou”of “ui”?) moet voorstellen. Ik denk, eerlijk gezegd, dat Nadia een tassenfetisjiste is, want  een eindje verderop loopt Paris Hilton (ygrec?) met een groene Oxfamtas het schilderij uit, maar daar hoor je niemand over.

Het mijnsinziens nogal schreeuwerig geschilderd corpus delicti is een onschuldige pastîche van protestschilderkunst uit lang vervlogen tijden. Een onbeholpen, groot uitgevallen niemandalletje. Want vijf minuten, wat zeg ik, tien seconden voor de èchte (Guer)nica, die van Picasso dus, uit 1937, en onze ongetwijfeld lieve en politiek geëngageerde Danesque wordt weggeblazen, verslagen, afgeserveerd naar de catacomben der vergetelheid. Over en uit.

Bovendien, wij krijgen bijna dagelijks de ewiger Elend van Darfur en andere godvergeten plekken op de aardkloot prachtig mooi opgediend in hapklare digitale, visueel super aantrekkelijk gemaakte, brokjes lcd-tv. Oorlogsschilders zijn massaal aan de bedelstaf.

Waar het om gáát is natuurlijk: hoe FOUT kun je zitten, luxe-bedrijf als Vuitton zijnde? Ligt het aan  designers-zonder-ethiek, ontwerpers zonder geweten, die zich nergens geen ene reet van aantrekken behalve dan “hoe gekker hoe liever, hoe duurder hoe beter”, die zelfs voor de stront van Stalin nog een mooi vitrinekastje zouden willen “ontwikkelen” en die ongehinderd door enig gevoel voor geschiedenis zich never, nooit, EVER, zouden bekommeren, laat staan kwellen omtrent een kindslaafje meer of minder?

Of is het de schuld van die onreine varkensberen uit de reclamebusiness, die zonder scrupules de Ideale Vrouw dusdanig hebben uitgegeild en opgeneukt, de laatste 150 jaar, dat zelfs de liefste manlief niet meer weet wat zo’n vrouw nou eigenlijk zèlf wil?

Hier aangekomen dacht ik niet meer aan de schilderkunst (die is al jaren “up shit-creek without a paddle”, zondermeer). Ik ging thee zetten en Janine Jansen draaien. ( jawel, cd’s drááien, net als platen vroeger!). Bach Inventies + Partita’s. Beter antidoot tegen Kunstschmerz ken ik niet.

 

 

 

 

 

 

zkv 24: Indiaantje

Vroeger, wat volgens broodschrijver A.L.Snijders alsmaar breder en dieper wordt, terwijl de toekomst zich versmalt en hopelijk toespitst, (dat ‘hopelijk’ is van mezelf) vond ik bij het káboois-n-indiáne (Rotterdams jongensspel) de gezellen van Winnetou altijd interessanter dan die van Old Shatterhand (what’s in a name!).

Het ging me om de wapens, denk ik. De Ars Martialis, oftewel: Goed gereedschap is het halve werk. Met een pijl en boog kon je veel fijner spelen dan met een pistool, hoe glimmend of net-echt het ook was. De klappertjes die erin moesten deden het bijna nooit, want, ondanks levendige fantasieën over verraderlijke woestijnen, rotsachtige, uitgedroogde rivierbeddingen en hinderlaag-gevoelige ravijnen, leefden we in een koud, nuchter en vooral nat land. Áls ze het deden was een rolletje zo op. Geld om nieuwe te kopen bij de Toko in de Bingleystraat hadden we niet. En nog iets: De knallen die je dan hoorde, waren muggenscheetjes vergeleken bij de kruitdampende ontploffingen die we s’Zaterdagsmiddags op de film van Rooie Roggus beleefden in het stoffige oefenzaaltje van boerenkapel de Oelewappers (o.l.v Wap Oel, niet zijn echte naam natuurlijk, het was gewoon mijn ome Wim)

(in een nog verder verwijderd verleden was ik een keer, bij een serenade op Zuid, hun vaandeldrager, wat ‘to my dying shame’ eindigde in een debakel van de levenslange soort omdat ze voor mij te kleine klompen hadden aangeschaft, mooie roodgelakte, met gele biesjes, maar dat is een ander verhaal)

Pijl en boog kon je met een beetje hulp van zelfs mijn bewust onhandige vader, op eigen kracht in elkaar fabrieken. Je werd natuurlijk wel uitvoerig en lang van tevoren gewaarschuwd dat je nooit op mensen mocht schieten. “ALTIJD in de leegte richten!”, zei men dan als volwassen deskundige. Een vreemd advies voor indianen, als je het mij vraagt, maar, ok, er kwam wel meer raars uit die hoek.

Vreemd genoeg deerde het niet dat in het toenmalig wereldbeeld de indiaan immer het onderspit moest delven, als personificatie van het wrede Kwaad. Alles is eerlijk in oorlog en vrede, dus bij ons schoten de cowboys heel lang mis en scoorden de indianen vele scalps alvorens te moeten sneven. In het stof bijten was eventjes moeilijk. Deed je alleen met iemand in de buurt om indruk op te maken.

De mensheid is vrij laat begonnen aan het pijl-en-boog-verhaal, laat ik mij vertellen. In den beginne hadden we zulk wapentuig helemaal niet nodig. We stalen het vlees uit de klauwen van leeuwen door ons op luidruchtige wijze groter en gevaarlijker voor te doen dan we waren en als we zin hadden in een hert liepen we er gewoon achteraan tot het van uitputting dood neerviel voor onze voeten. Bij wijze van spreken.

Onze ellende, zo u wilt, is pas goed begonnen toen we bleven zitten waar we zaten en besloten snel-vlees te kweken voor McDonald’s. Maar cowboys hebben een veel te vrije wil om daar de consequenties van in te zien.

zkv 22: Stein

Zij danste vroeger bij Scapino, zegt ze in haar tweede zin. Toen ze kinderen kreeg hield ze daar natuurlijk meteen mee op en sloeg aan het schilderen. Ja, nou niet meer, want wat moet je met al die dingen. De kinderen vinden er niks an, dus nou verkoopt ze alles. Betaalbare prijzen, niet voor een habbekrats. Haar man was dichter (2 bundels ge-pu-bli-ceerd), werd reclameschrijver uit noodzaak, maar bleek er zo goed in te zijn dat hij een berg geld verdiende. Ze werden héél rijk. Toen raakte hij aan de drank en ondanks herhaalde “waarschuwing ende vermaaninge”, zoop hij zich dood. Vlak voor zijn 70ste verjaardag ging hij eraan. Ze zegt het met spijtige voldoening in haar stem, alsof hij het verdiend had. Ze mist hem erg, al vijf jaar nu. Eenzaam, ja.

Haar zoon zei na een tijdje :”Jôh, mam, waarom kijk je niet eens op parshippuntnl, misschien zit er wel wat bij?” Heeft ze gedaan. En iedere keer werd het niks, want dan zat ze op de bewuste afspraak in een café te denken van: “Moet ik dáár nou straks mee gaan neuken?”

Ze heeft nog sjans, hoor, zo nu en dan. In haar omgeving komt je niet veel vrije mannen tegen. Alhoewel… Ze vraagt zich af waarom de beste vriend van haar man zijn gezicht niet meer laat zien. Die hééft een partner, istie officieel mee getrouwd, maar na de dood van haar man, nooit meer op komen dagen. Ze denkt dat zijn vrouw jaloers is, want dat heb je weleens, dat de weduwe een bedreiging vormt voor zo’n vrouw. Dan nog vindt ze het raar. Als je échte vrienden bent, heb je toch niks te vrezen van elkaar? Zij is niet jaloers. Nooit geweest, ook niet toen ze met Jan Wolkers en Woolly van Amen en Dan van Golden en Jan Sierhuys en Aatje Feldhoen en zo, omging.

Nou wil ze helemaal niet senti doen over de liefde, of de dood, maar toch, een triootje had haar best leuk geleken eigenlijk, maar ja…

zkv 23: Lamu I

Amerikaanse Diannah, 26 jaar, blank, blond, bombshell, net afgestudeerd in ontwikkelingseconomie,”You-see-el-é-California”, bezoekt, backpackend avant la lettre, Kenya en de rest van Afrika. Ze is via-via (expat-circuit!) beland op het magisch mooie schiereiland Lamu, eeuwenoude tussenstop voor dhows uit Arabië op weg naar het geurige Zanzibar, kleurrijk Madagascar en verder. (Wel,… nooit verder dan het vroegere Lourenco Marques, vanwege de moesson en de gunstige winden en het zelfregulierend, islamitisch winstbejag. In de jaren ‘80 schreef Cees Noteboom dat hij daar Prinses Beatrix in cognito aan een drankje had gezien en dat Claus, (toen al een Prins?), niet ver weg kon zijn.)

Lamu was/is privé bezit van rijke, indolente, maar fanatieke moslims en werd/wordt van oudsher gerund door Kikuyu slaven uit het afrikaanse binnenland. Deze grote negers, stuk voor stuk prachtig gebouwde Misters Universe, trokken onmogelijk zwaarbeladen handkarren van pakhuis naar dhow en terug door de nauwe, oogverblindendwitgekalkte straatjes, luid roepend bij elke bocht of helling en zwetend als goeddoorvoedde runderen.

Een onnavolgbare eilandgeur, exotische mix van zilte Indischeoceaanlucht, cardemon, sandalhout, mangrovemodder, geitenmest en een open riool of twee, speelde “hide ‘n seek”   met de drukkende, vochtige hitte op windstille momenten. (ja, ‘verstoppertje’ klinkt hier nou eenmaal niet, sorry)

Vijf keer per etmaal riepen muezzins vanuit hun lemen moskee-torens op tot gebed. Alle vrouwen, klein van stuk, droegen zwartnylon djallaba’s; hielden zich, behalve gezicht en handen, van top tot teen bedekt. De trotse, loslopende kinderen bezaten prachtige tanden en onvoorstelbaar versleten kleren; ware kunstwerken hadden ze aan. Tussen 2 en 6 viel heel het eiland in slaap, en s’nachts hield een leger parende geiten je uit de slaap. Het “centrum”, wat geenszins een naam mocht hebben, werd gedomineerd door een gigantische gevangenis, nog uit de pre-coloniale tijd, (je wilde niet weten wat daarbinnen allemaal gebeurde!). Aan de verlaten kant van het eiland  was een begraafplaats met erebogen opgebouwd uit brokken koraal met bovenin Chinees-Delftsblauwe borden ingemetseld. Verzwegen slaven heen, porselein in thee verpakt terug?

En overal, rondom, vanaf alle gezichtspunten, de masten en eindeloos verstelde driehoekzeilen van traag, geluidloos voortgaande dhows.

Na drie dagen houdt Diannah het voor gezien. Ze ontvlucht Lamu “in disgust”, want elke ochtend, als ze in minibikini op een rietenmatje haar tan ligt bij te werken aan het onwezenlijk witte, witterdanwitte strand, wordt haar onmiddelijk een valse Rolex aangeboden voor geen geld, dollars te wisselen zeker in haar voordeel, of, als niets wil lukken: “A pretty good fuck”,

niet één, maar vijf keer achter elkaar, door vijf verschillende jongemannen, in steeds dezelfde volgorde!

Een jaar later trok Kodak zich terug uit Zuid-Afrika en dreigde General Motors met “the same”, maar dat had er niets mee te maken, dachten we.

zkv 21: Witte Kees

Het troetelhondje van tante Dien, Trixie (een bijna wit mengsel van straatkeffertje en Keeshond, net iets groter dan een heel gesneden wit), was een Rotterdams stadsbeest met allure. In zijn eentje bestierde hij de gehele Ambachtsstraat en hield er flink de wind onder bij dier en mens, hoe vreemdsoortig ook. Zijn voorkeuren wat betreft speciale, buitenlandse leverworst en ver te halen magere paardengehakt eens per week, zijn in onze familie nog steeds verhalendswaard, om niet te zeggen legendarisch. Zijn onderhoudskosten werden graag en  breedvoerig bediscussiëerd. “ Hij kos klauwe me’ geld, maar Jo, ‘k zou ’m voor geen góúd wille misse! “ zei tante Dien tegen mijn moeder, haar zus.

Toen kregen we een boot, de Sircoeuf geheten, naar een stripverhaal over zeerovers en piraten, en tante Dien ging een keer mee. Mèt Trixie. Kager plassen-en-terug. Vóór Leidschendam legden we aan bij een heus grasgroen weiland, zonder koeien en doorkruist met ondiepe sloten tjokvol kroos.

Na drie uur op die boot wilde Trixie wel even wat rennen. Pijlsnel doorkruiste hij het weiland

en verzoop terstond, want, kleurenblind als honden zijn, zag hij geen verschil tussen land en water. Of hij vergat te zwemmen. Dat kan óók. En we stonden er met z’n allen bij en keken niet uit onze doppen.

Tante Dien nam nooit meer een hond. Teveel verdriet vantevoren, want je weet maar nooit wanneer ze onverwachts de pijp uit gaan. Later toen zij een aantrekkelijke, gepensioneerde weduwe in het Zuiden des Lands geworden was, wisten de katten, zwerf-of-andersgezind, haar wel te vinden. Gegeven moment voerde zij er 26 per dag. Deed ze allemaal van eigen geld, zodat haar “Enigstzoon” er niet achter kwam, gelukkig.

Ze stierf een mooie, zij het wat vroegtijdige, dood. Tijdens het yatzeeën viel ze plotseling met haar voorhoofd op het plakje Zweedse cake dat voor haar stond. Schoteltje niet eens kapot. Mijn moeder heeft nog flink aan haar staan sjorren, maar er hielp geen moedertjelief meer aan. Morsdood was ze ineene.

zkv 19: Lataster

Zoon en schoondochter van de schilder-op-leeftijd Ger Lataster (89 inmiddels) maakten een film van hem en zijn dementerende vrouw. Het is een wonderlijk kunstwerk geworden. Rustig, sereen, geduldig, onbaatzuchtig en mededogend was hun camera; sober, helder en compact de montage; de kleur werkelijk en waar.

In het begin is de vrouw, Hermine, nog niet erg in de war. De doofheid van Ger schijnt een groter probleem te zijn; hij schreeuwt dat hij haar niet kan verstaan; zij weigert luider te praten. Geleidelijk, zonder merken, komt haar aftakeling in beeld.

Zij is zijn eerste criticus. Zij geeft haar mening over de vorm, altijd de vorm. Hij eist dat ze commentaar geeft op zijn schilderijen en wanneer ze dat doet blaft hij haar af. Hij denkt dat hij haar aankan, maar zonder blikken of blozen staat zij ferm, standvastig in haar mening.

“‘t Is en blijft ‘n lullig handje, daar”

“Ooh, ik vond die hand juist wel goed gelukt….”.

Zij heeft haar eigen ideën over wat een goeie Lataster is, maar tegelijk merk je aan hem dat hij haar gebruikt om rechtvaardiging te vinden voor zijn doen en laten en om tegen haar oordeel in precies te maken wat hij wil.

Als de dementie werkelijk begint realiseert zij zich dit goed. Ze probeert uit te leggen aan haar zoon en haar man hoe moeilijk ze het vindt. Wat resulteert is liefdevolle stilte. En berusting. In de rest van de film, totaan haar dood wordt een aantal keren zijn irritatie en ergernis uit de doeken gedaan. Dat is meer zijn probleem dan het hare. Hij verliest zijn geduld met haar, wordt kribbig en boos. Doorheen de aftakeling blijft zij flegmatisch zichzelf, reageert nooit kwaad of gefrustreerd. Zij keert langzaam als een schelp in zichzelf, totdat zij stil wordt, niet meer spreekt en eindigt op haar sterfbed, zwaarademend, familie om haar heen. Laatste beeld van haar: opgebaard,  donkerrode bloemen onder haar kin en zicht op brilliant groen gebladerte in de tuin, dat licht schommelt, geen geluid.

Volgt, na de begrafenis, een scene waarin Lataster, met veel gehannes en gestommel in zijn kleine aanhuisatelier een schilderij probeert te maken. Als hij eenmaal het houtskool in z’n knuist heeft schieten de lijnen in seconden over het doek. Je herkent niet meteen wat hij tekent. Met de grijze prut uit zijn kwastenpot (een mooier grijs krijgt de schilder niet) vult hij, zorgvuldig boven de tekening blijvend, snel de achtergrond in en poetst en schrobt en veegt. Plotseling gooit hij de kwast neer. En huilt. Vrij snel komt zijn zoon in beeld. Hij omarmd zijn vader van achter, wrijft over zijn armen. Camera zoomt wat uit, het schilderij wordt zichtbaar; Hermine, ogen dicht, op haar zij liggend, een hand beschuttend boven haar hoofd. Ger zegt: “Daar kan toch geen mens tegenop schilderen” en hij huilt verder. Zijn zoon knuffelt hem en zegt: “ Nee, dat is waar, maar het is wél een goed ding!”

zkv 20: Woman 1

De vrouw van wie ik vele jaren, zonder het echt te weten, het meeste hield, (altans het meeste waartoe ik mijzelf in staat achtte), kon ongelofelijk lekker sexy doen. Nee, “sexy” is te netjes uitgedrukt, maar ik durf niet zomaar “geil” te schrijven, want er zijn misschien kinderen bij en het is niet echt een mooi woord. (Ach, laat ik het toch gewoon toegeven: mijn vader verpestte dat woord voor eeuwig door me ooit in vertwijfeling en ergernis toe te vertrouwen: “Pas op voor dat grietje, want ze is zo geil als roomboter!” Ik was tot in het diepst van mijn prille, romantische ziel beledigd. Zelfs op zijn sterfbed heb ik hem hiervoor niet kunnen vergeven. Natuurlijk hielp het ook niet dat ik, grootgebracht op margarine, échte boter alleen s’ Zondags, van dit vaderlijk “advies” (nog) geen snars begreep, maar dat terzijde).

Tijdens het voorspel (ieder liefdesverhaal is als een twee-ruggend dier; het heeft koppen en één lijf en diverse eigenaardige staartjes) kon de vrouw, waar ik het over wil hebben ,(haar naam zij geprezen voor eeuwig), heel traag, zo tergend, zó moordadig prachtig traag, haar heupen naar mij toeschuiven; onderwijl ze over haar borsten wreef in kleine draaiende bewegingen (zij had wulpse vingertoppen; ik kan ‘t niet anders zeggen, het was zo) en haar ogen omhoog draaiden onder half gesloten, trillende oogleden. En haar adem hortend, kort, kreunde ze, fluisterde, ‘n beetje schor: “O, wat maak je me toch héét, heerlijke man! Je mag me nemen in elk gat. Doe maar met mij wat je wil, mijn liefje! Ik ben helemaal open voor jou!”

Terwijl mij dat ontzettend opwond maakte het me ook zeer beduusd. Een heilig ontzag voor het chtonische kwam over mij. Natuurlijk deed ik wel nauwgezet wat im-en-expliciet van mij verlangd werd. Nogal wiedes, ik ben niet achterlijk als manzijnde! Bovendien had ik toen allang van de Bard geleerd: “Hell hath no fury but a woman scorned” (Hel kent geen grotere woede dan die van een afgewezen vrouw – bij Kazantsakis vind je nog zowat, maar dat ben ik nu even kwijt).

Mijn collega-schilder Loe vertelde mij vaak de geweldige Droom-van-Ad, zijn vriend, ook schilder. In die droom komt Ad ter ore dat hij uitverkoren is om “in” te mogen gaan tot de Vrouw-aller-vrouwen, de Aardmoeder, Gaia-haar-zelve!

Eerst is er een groots feest, want het is een gewichtige en blijde gebeurtenis, wat de Engelsen noemen “a humungous occasion”. (Ja, probeer dat maar niet op te zoeken in het woordenboek; neem van me aan dat het “enorm” en “gewichtig” tegelijk was).  Als iedereen zijn vreugde over Ad’s fortuin uitbundig heeft geuit en gevierd en het uur U is gekomen, neemt hij dankbaar en zwaar geëmotioneerd afscheid van de vrienden, ouders, broers, zussen, vrouw, kroost en hij treedt binnen tussen de monumentale dijen van de Oervrouw, om nooit en te nimmer meer terug te keren uit dat Nirvana. (Ad was nogal yoga-minded, van daar).

Loe vertelde dat verhaal altijd met een beetje spijt in zijn stem, alsof hij het jammer vond dat hij het niet zelf gedroomd had…

Misschien dacht hij ook wel even aan de hevige teleurstelling die Ad (en alle uitverkoren mannen) te wachten stond bij het ontwaken. (Animales post coïtum tristam est?)