zkv 38: Drie Dingen

(oftewel: All good things come in three.)

Eerst het grappige meisje op de fiets met het filmische bolhoedje achterop haar hoofd en haar Frans aandoende lach van herkenning, of was het vertedering, toen ze ons zag lopen arm in arm, precies op die dag 16 jaar al zielsgelukkig niet-getrouwd en beide even prachtig grijs.

“Tweeds” (zei mijn jongste zoon van 7 altijd als zijn oudere broer weer eens de eerste plaats had opgeëist): twee traditioneel gekleede Somalische mannen, klikklikkend in gesprek, kalm, rustig lopend weerszijde van een spiksplinternieuwe lichtgewicht damesfiets. Tussen hen in op de fragile bagagedrager hielden ze samen in evenwicht een volle plastic tas met opdruk, forse letters, KEEP IN TOUCH. Het LET’S dat bovenaan stond verdween in hun innig verstrengelde handen. (Wat is het geluid van één hand klappende?)

En het derde was het glorieuze twee-in-een spel van een pronte, zwoegende, dansende boezem, nauwelijks verhuld door soepel, paars tricot. Ze liep duidelijk aan het eind van haar Latijn en toch was het Genieten. Een eindje achter haar reed langzaam, afstand houdend, een jongevader met twee zon-blonde peuters in zijn moderne bakfiets.nl.

 

IV. De Weg is als een leeg vat, en, ondanks gebruik, wordt hij nooit vol. Hoe grondeloos is hij, als de stamvader der tienduizend dingen! Hoe diep is hij, alsof hij altijd blijft!

(Tau-te-tsjing vert. Duyvendak)

zkv 39: Ear

Beeldend kunstenaars de naam waardig lopen met hun hoofd in de wolken en hun ogen naar de grond gericht. Zo kon het mij ontgaan laatst, hybris impliciet), toen ik een kaart moest posten op de Oosterparklaan, dat het al jaren dichtgespijkerde callcenter naast het postkantoor, in de steigers stond: het werd verbouwd. Tot theecafé, om maar een eufemisme te noemen.

De engelse dichter Wordsworth, zag er totaal geen been in om tijdens verblijf in zij geliefde, veel bezongen Lake District (midden Engeland) regelmatig 12mijl te lopen naar de dichtsbijzijnde herberg met een Royal Mail loket. Daar gaf hij dan zijn brief af, dronk een “pint o’ bitter” en liep weer naar huis. Onderweg vond hij eigenhandig de Romantiek uit, waar wij, volgens sommige zeer slimme denkers, nog steeds niet helemaal “uit” zijn.

Op mijn terugweg geen romantische gedachten, wel zag ik tussen de pijpen van de steigers door, naast de half gesloopte entree van het door gsm-geweld gesneuvelde center een gebroken reclamebord waarop in vette letters nog net  EAR te lezen was. Melancholie overkwam mij en ik ‘trok’ een foto (wat is het vlaams toch mooi nederlands).

Ik treuzelde  een beetje, want ik wilde het goed doen, op een kunstwaardige manier.

Fout, fout, FOUT! (Ars celare artem, weet je dat nou nog niet? Het kunstige moet verborgen; mag nooit opvallen) (cést le truc qui fait la musique). Een kale, gezette man met  rood, zweetdruipend hoofd kwam, snor in de aanslag, uit de donkere krochten van het voormalig center gesteggeld en riep: “Hey, hey! Whatta jij doen!” Ik stopte en liet hem op mijn camera de foto zien en ik zei erbij: “Kijk, hier staat OOR. Dat vond ik leuk”. De opgewonde man keek ongelovig naar de foto, snapte er geen jota* van. “NAAAI”, zei hij. “Ish maijn café. Jij maggie niet fotografier. Mis kien jij gemeinte? En dann wat!!!!”

In een fractie van een seconde ontbrande bij mij de heilige woede. Als een braambos in lichterlaaie, stond ik. Ik zou toch godnondeknettersodeju zeker ZELF weten wat ik ging fotograferen of niet! Wat dacht de eikel wel! Ben geen kiekjesmaker! En we leven in een vrij land, nog steeds, bekrompen hufter!

Zeggen deed ik natuurlijk niets van dit alles. Ik maakte dat ik weg kwam. Heb wel verontwaardigd, luid geschamperd: “Neenéééhh. Zó gaat dat hier niet. I shoot what I want!” (wat ik dáár nou weer mee bedoelde, mag Joost weten.)

 

* jota:  (Grieks) kleinste letter v/hun alfabet, (Jiddisch) aanwijsstokje gebruikt in de bar mitswa-ceremonie bij het lezen van hun tora. Net als bij de koran lees je in de joodse bijbel het Onaanraakbare Woord Gods van rechts naar links. Op je dertiende, ongeveer, bewijs je daarmee je manwording, want je kunt lezen wat Geschreven staat.

zkv 35: Gotspe (2)

Daags nadat ik mij zo kwaad had gemaakt over de schoften van Voettong (krijg ’t niet meer uit mijn strot, laat staan op papier), die een arm, klein, Weltschmerzig, Deens schilderesje willen naaien waar je bij staat, God geve hen de bloedkanker-achter-het-hart, zou Joop Schafthuizen zeggen, daags daarna dus, werd ik in de modespecial van het Volkskrant Magazine op bladzijde 2, dubbelblads, door schaarsgeklede dames met rood, wit en zwart haar en grote Spaanse (?) waaiers, verzocht om Louis V dot kom te bezoeken. (de w’s moest ik zelf verzinnen).

Naar mijn krant luister ik wel vaker, maar ik ben niet zo bedreven in de compukijk (O Reve, wij missen U zóó) en ik heb helemaal niks met sites, logs, links enz. (wie etcetera gebruikt zei Nescio, zegt AL.S, weet niet waar het naartoe gaat, noch waar het zal eindigen en dat is helemaal waar wat mijn digitaal vermogen betreft).

Affijn, mijn zoon Nico, die van de hoed en de rand weet in dit soort zaken, hij heeft er voor geleerd, beweert dat je binnen 10 muizenklikjes bij de president van de Verenigde Staten kunt uitkomen, en warempel, binnen 4 zat ik met rode konen te lezen hoe slecht een zekere Ellen D  door Vuitton-Belgique, in “den Anvers”,  behandeld was. (Dames, koop NOOIT meer een tas in Antwerpen, en zeker en vast niet bij Vuiltong! Was haar boodschap aan het gehele Nederlandse, internettende volk.)

Zó patriottisch hoefde het voor mij nou ook weer niet, maar gaandeweg realiseerde ik mij dat E (of haar amand-van-wanten, wie weet?) hier een villeine cyber-coup had gepleegd, waardoor potentiële, vooralsnog onschuldige bezoekers van de supergelikte, koopgeilige en uiterst kunst-en-milieubewuste, officiële site ongemerkt op de hare belandden, alwaar men, om het op z’n Vlaams te zeggen, andere katten te geselen had. Toen overkwam mij een internationaal getinte euforie en ik herinnerde mij van de blauwe maandag Spaanse les: La venganza es dulce (Zoet is de wraak).

zkv 36: Stille Meren

In het Filosofie Magazine, waarop ik maar weer een abonnement genomen heb (dat bezuinigen van mij is toch een hopeloze zaak), staat een stukje genaamd DOBBEREN. Marike van B verteld daarin dat haar echte leven pas begonnen is na het verbreken van haar 11 jaar durende relatie. De ultieme bevestiging vond zij tijdens een kanovakantie in Scandinavië, varend op een stil eindeloos meer onder een helder blauwe lucht, langs magistrale bomen. Zij voelde zich ineens gelukkig en compleet.

Dat raakte mij. Als het erop aan komt, gaat niets boven roerloos drijven op stil water, in een bootje onder het oog van de maan, of gewoon, zoals je vader het voor deed, op je rug, rustig ademend, de armen gespreid, met het prachtige geluid van liefspelende kinderen op de achtergrond. Daar krijg je, waar ter wereld ook, subiet filosofische gedachten van, diepere gewaarwordingen, intens besef van tijdelijkheid en zelfs geloof in de reddende werking van het toeval.

Lot noch gebod hebben er iets mee van doen. Want pijn en genot kunnen goed naast elkaar, net als verdriet en geluk, of plezier en melancholie. En wat te denken van rouw en liefde! (daar weten wij alles van). Zo dié elkaar niet reeds natuurlijk opvolgen, zijn ze toch dikwijls oorzaak van dezelfde tranen.

In chinese kunst zie je vaak het beeld van de eenzame voerman, onderworpen aan een magistrale, hem overweldigende natuur. Een paar duizend jaar al vertegenwoordigt dat beeld  de menselijke nietigheid: Een mens is niet meer dan een pluisje op de kraag van het universum, overgeleverd aan de willekeur van Kosmische Wind. Maar tegelijkertijd is die solitaire stuurman ook symbool voor de, in die cultuur hooggewaardeerde en bewonderde, deugd van bescheidenheid, van deemoed. Het simpele bootje of bamboevlot, varend op de onmetelijke spiegel van de ziel, heeft daarom nooit een zeil, want dat is van oudsher een teken van luxe en overvloed.

zkv 33: Werk

Soms realiseer ik mij, niet plotsklaps maar op een glijdende schaal van gewaarwording, (die tot je komt des morgens als je onder de douche staat en totaal niet weet hoe de dag zal gaan)  dat ik erg geniet van dit, mijn pensionadendom. Meteen daarop slist de slang van Twijfel in mijn oor: Heb je het eigenlijk wel verdiend? Dat komt, denk ik, omdat ik, voor mijn gevoel, nooit ècht gewerkt heb. Of, nou ja, weleens gewerkt,, maar niet zó hard en zó langdurig dat ik nu kan zeggen: Poe-poe, dát was nog ‘ns ‘n arbeidsverleden!

(Mijn even goedaardig-stille als meedogenloos-cynische Ome Joop zei vaak tegen zijn vrouw Bets, als ze weer eens te laat was met het avondeten: “Zeker moe van niks geworde vandaag.” Hij had dan die dag 1200 bakstenen gelegd, of daaromtrent. En het Feminisme bestond nog niet. Geen excuus natuurlijk, hij was een Schiedamse brompot oude stempel en zijn vrouw een simpele ziel die zielsveel van hem bleef houden). (Enfin, het is ontegenzeggelijk: ik ben liever lui dan moe en wat ik fijn vind doe ik liever lang dan kort.)

(Tussen haakjes; de beroemde, prijswinnende zkv-schrijver AL.S beweert dat ()jes zetten ervoor zorgt dat het verhaal bijna stil staat. Vinden jullie dat ook?)(en moet ik daar dan wat aan doen?)(of niet?)

Misschien, nee, waarschijnlijk ongetwijfeld, is mijn mening over werk een desperaate, laatste  poging de vrijheid van de jeugd te behouden; een soort vertraagde rebellie tegen burgerzin. En het zou óók kunnen dat ik, vanwege altijd 8ten en 9ens op het rapport voor Tekenen, het maken van KUNST nooit heb gezien als “werk”, hoe moe of depressief je erook soms van kon worden.

Ondanks, uiteindelijk, een luizenbaan in het Hoger Beroeps Onderwijs, deed ik jarenlang mee als sûjet met een grootschalig werkeloosheidsonderzoek van professor Huppeldepup aan wat toen nog gewoon durfde te heten de K.U.T. (de Katholieke Universiteit Tilburg).

Eerste van de 140 meer-keuze vragen was (ik parafraseer uit het hoofd); Vindt u dat mensen moeten werken om: A. Geld te verdienen? B. Levensdoelen te verwezenlijken? C. Tijd zinvol door te komen. Met groot genoegen schreef ik ieder jaar weer in het vakje Toelichting: “ Geen van de drie. Want de mens is op aarde om geluk te vinden en pijn te vermijden”. Dat was van  Epicurus gejat. Niemand die ‘t ooit gemerkt heeft. Ze hadden het, denk ik, te druk.

zkv 34: Zwemles

Het IKje in de nrc van 16 maart ging over zwemdiploma’s, of, beter gezegd, over idiote muggenzifterij in de zwem-instructiewereld. (7 (ZEVEN!)jarige Marieke kreeg na een uur lang gekleed “af”zwemmen tóch geen  diploma omdat ze onder haar T-shirt het voorgeschreven hemdje niet aan had, dat zat nog in haar tas. Godverdegodverdegodvernogaantoe, de opa in mij wil een badmeester van zijn ingewanden ontdoen.)

Herinnering: s’Morgens half zeven, stikdonker, midden in de winter. Half in slaap bij Ma achterop de fiets naar het Sportfondsenbad op Kralingen. Het was, zeker door sneeuw en hagel, van Overschie uit, een pokke eind. Maar het moest, want we hadden een boot; daar gingen we in de zomer mee varen en ik kon nog niet zwemmen, dus het moest. En zou.

In het Sportfondsenbad waren veel grote jongens die niets liever deden dan vlak naast je in het water springen totdat je verzoop. Op een keer was het zo erg dat de badmeester mij met zijn lange witgeverfde stok met ijzeren haak naar de kant moest sleuren. De schaamte! Waarna ik niet meer verder dan een armlengte van de kant af durfde. Zwemles werd een marteling. Mijn moeder zegt dat ik vanaf dat moment elke avond huilde bij het naar bed gaan.  De mens lijdt het meest aan de pijnen die hij vreest.

Aan het eind van de les mochten we tien minuten “vrij” zwemmen, dwz met kurken om konden we “in het diepe” bij de duikplanken spelen. Wat spannend was en opwindend tegelijk. Op een keer, ik had net van de laagste plank gesprongen, zwom ik naar het trappetje aan de kant en Ma riep plotseling: “Goedzo, Robby!”, heel hard. Ik bleek mijn kurken kwijt te zijn. Ik had dus zonder reddingsvest een meter of tien gezwommen. De daaropvolgende les zei Ma aan het eind: “Zwem eens een lengte op en neer”. Toen ik dat gedaan had, zei ze: “Nou nog ‘n keer”. Ik was wel moe , maar ik deed het want mijn moeder vond dat ik ‘t kon en van mijn moeder mocht ik geen verwend jongetje worden. “Flink zijn hoor! Je ben toch ‘n knul, of niet soms!” Afgepeigerd klom ik uit het water. Ma wreef me droog met een handdoek waar iedereen bij stond! En ze zei zachtjes: “Sieso, JIJ kan ZWEMMEN!! En hier komen we nooit meer terug.” Achterop de fiets werd ik helemaal warm van binnen en ik kon wel janken van geluk en opluchting, maar dat deed ik natuurlijk niet.

zkv 30: Dood (Dappermarkt)

Wij liepen zaterdagmiddaglaat over de Dappermarkt in Amsterdam Oost, de buurt van Nescio en Karel Appel (de jongen). Plantjes kopen voor het balkon gingen we.

Maar de tanige, om niet te zeggen gelooide, en straf shag (sjek?) rokende mevrouw van het BloemEnPlantPaleis, zei dat het op dit moment voor Lobelia s’nachts veelste gevaarlijk was, vooral als je laag bij de gronds woonde. ‘t Kon best ‘n verdiepinkje of twee schelen. Ze hield ze zelf liever nog ‘n paar weekies binnen. Dus wij zagen er voorlopig van af.

Het prachtvolk slenterde en paradeerde hevig uitgedost en exotisch geurend kris-kras over de markt. Want hoe danook zou er lente komen. De naaldhakjes trilden haar reeds uit de grond. Een fors gefronteerde, niet meer piepjonge blondine, deinde op hoge zwarte stiletto’s, als een voluit opgetuid zeilschip voor de wind. Op minstens een meter afstand, rechts van haar, schommelde haar begeleider/bewaker/amant (schrappen, dat laatste, van liefde was niet veel te merken); een iets kleinere kleerkast in een versleten leren jack, handen in de zakken; misnoegen sijpelde in zijn spoor. Zij maakte zich zorgen om het zeer strakke maar te korte stretchrokje dat niet netjes over haar horizontaal, zwartwit gestreepte maillot wilde blijven zitten.

En bij de Mosselman drentelden twee nerveuze, antilliaanse vriendinnen, een zwart, de ander bijna. Ze droegen identieke kleren en hadden opgebonden afro’s (wist niet dat die weer mode waren). Ze wachtten op de derde vriendin die aan de overkant drie pikante strings voor 2 euro 25 aan het kopen was. Hun uienvel-strakke jeans lieten nauwelijks iets aan de verbeelding over. Hun billen mochten er zijn. Wie zei iets over lente?

Het was bijna vijf uur, de groenteboeren verlaagden hun prijzen.”Maak me los, mensen, maak me los, drie dozen (druiven) voor een euro en tomaatjes derbij voor niks”.

Aan het eind van de markt doemde plotseling Job Cohen voor ons op uit de massa. Hij liep druk pratend langszij een jonge, bezorgde moeder met kind-in-buggy (Oilily?). Hij keek verongelijkt, alsof hij ontevreden ergens over was. Ik wist niets beter te zeggen dan “dag!”, wat ook niet hielp.

Een man met een fiets vol plastic tassen aan de hand week voor hem uit, keek mij aan en glimlachte: “Die durft! Zomaar vrij rondlopen, zonder bewaking.” “Jaha”, zei meteen een koopman die zijn kraam al aan het afbouwen was, “Hem moste ze doodschiete, gewoon Dood.” Onthutst riep ik achterom, “Nou zeg, dat is wel erg extreem, hoor”. (ik stem tenslotte niet voor niets al mijn hele Nederlandse leven PvdA). De man met de volle fiets stopte, posteerde zich voor de adspirant moordenaar en stak ziedend van wal: “Seker PVV, niet?” begon het. Nou, hufter, ’t ging toevallig wel effetjes over de beste burgemeester die Mokum ooit gehad hep. En wat dacht die klootzak eigenlijk dattie somaar alles kon uitkrame hiero, rechtse ballenpropper!

We hoorden niet hoe het verder ging. We maakten ons doelgericht uit de voeten richting  tweedehands boekwinkel in de Tweede van Swinnenstraat. (AL.S dacht jarenlang dat herhalingen in de taal niet mooi zijn, tot zijn vriend Altena, die prachtig oud franse troubadoursliederen kan vertalen, hem kort en bondig uitlegde dat het gewoon een stom vooroordeel van hem was.)

De boekwinkel had geen John Cheever, of althans, ze dachten van niet. Wel heel veel lichtelijk onfrisse sexboekjes uit de jaren ‘60, met vrolijk gecensureerde omslagen. Ik heb die echter niet nodig. Mijn vrouw en ik, wij kunnen op onze leeftijd nog goed zonder.

zkv 31: Morsdood

zkIny, mijn vrouw, de Liefste van het noordelijk halfrond, moest een nieuwe heup. Wij dachten: Fluitje van een cent ( bestaat niet meer, maar goed, je krijgt ‘salaris’ dezer dagen ook niet uitgekeerd in zout, zoals bij de Romeinen toen…).

Na veel palavers, (Portugees! Wat is taal toch inderdaad “Het begin van alle dingen” zoals de nu onderhand wel volprezen Constantijn Huygensprijs winnaar en anarchist  A.L.Snijders immer beweert). Affijn, heup geplaatst, operatie geslaagd, revalidatie begonnen, en “de slinger van de tijd sloeg heen en weer, na de vloed kwam de ebbe” (Boontje).

Toch, viel het allemaal niet mee daar in het OLVG, het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Niets ten kwade van de gastvrije verzorging, maar het zit nou eenmaal zó: ziekenhuizen, hoe goed ook voorzien van betekenisvolle kunstwerken uit de 1% regeling, drukken je met het volle gezicht, en dan nóg wat, in de “Dreck der Zeit”. Je bent sterfelijk, Mensch, en je zult het weten.

Dit onwelkome besef werd natuurlijk al enigzins aangemoedigd door het lezen van de beruchte, goed verborgen, kleine lettertjes in het foldertje dat we na het voorgesprek mee naar huis kregen.

Van de 1,3 millioen heup-gerechtigden, overlijd 0,088% tengevolge van de operatie, en in 11 gevallen ligt dat zuiver en alleen aan de anesthesie. Ons noopte deze voorkennis tot een grillig, indringend gesprek, niet zozeer over de dood alswel over wat je wil dat ze allemaal NIET met je doen als je non compus mentes bent geworden, (staat niet in Van Dale, maar ik weet dat het “van de wap af zijn” betekent in het zuiden (van Nederland).

Isodorus van Sevilla (560 – 636 AD), aartsbischop en beschermheilige van encyclopedieën en catalogii, en dus, per omgaande in de tegenwoordige tijd gebombardeerd tot schutspatroon van het Internet, (zo laat ik mij vertellen door het dikke boek over de Ouderdom van Dohmen en Baars), deze goedaardigman determineerde zes stadia in een mensenleven. Het laatste stadium noemde hij ‘senectus’ (zes in latijn), denk aan senioronderwatergymnastiek, seniliteitsonderzoek en de “fysiologische algehele regressie in het senicum”, (kijk, dat staat dan weer wèl in Van Dale). Het is, als enige stadium, in jaren onbegrensd, omdat het eindigt met het ongewisse van de dood. En alleen god en de duivel weten wanneer die ten tonele verschijnt.

Isidoor meende dat dood (mors) kwam van bitter (amarus) en beet (morsus), de beet die Adam nam uit de, achteraf bittere, appel van Kennis, waarmee hij sterfelijkheid opliep, en door een jaloerse god uit het aardsparadijs gesodemieterd werd. (Kan d’r nóg kwaad over worden!)

Morsdood zou echter ook kunnen komen van de klassieke relschoppergod Mars, die alleen middels liefdevolle en sensuele interventies door Venus en Eros van zijn bloedlust kon worden verlost, tijdelijk dan. Hiermee bewijst onze Isy dat hij zich intellectueel op het snijvlak van Westers-barbaarse en Oosters-klassieke wijsheid bevond. Hij noteerde ook nog drie soorten dood: de hartverscheurende van jonge kinderen, de tevroege van jongelingen, en de natuurlijke van oude mensen.

Aan mijn geliefde was dit alles niet echt meer goed besteed. Hoewel het nog kon vriezen, voelde zij de lente al komen. Ze wilde naar de markt, nieuwe anemoontjes kopen voor op haar balkon. Schuchter vroeg ik of er dan ook Suzannes-met-de-mooie-ogen bij mochten, want dat vind ik zo’n mooie naam. Geen flauw idee hoe ze eruit zien.

zkv 32: Monnik

Gisteren bezochten B en ik de Tefaf (licht verderfelijke kunsttentoonstelling in Maastricht, vindt Tineke, de vrouw van B). Het begon goed met  een corpus Christi  uit de 17de eeuw waar de Vlaamse houtsnijder-virtuoos in de goddelijke liezen, nauwelijks verhuld door een getormenteerd wapperend lendendoekje, opliggende aderen had weten te snijden. Even later zagen we bij de stand van Herr Tenschert prachtige incunabelen met miniaturen die schitterden als juwelen, gezet in bladzijden vol geschilderd met de meest verfijnde ornamenten en exotische, sfeervolle achtergronden. Dit alles in dienst van blokken tekst in verbijsterend regelmatige ordening, met uitmuntende spatiëring van letters en woorden, en een uitstraling van mysterieuse, meditatieve stilte, die zelfs door het dikke gewapende glas van de toonkasten voelbaar was. Er waren boekjes bij kleiner dan een kinderhand. Sommige miniaturen kon ik alleen door de close-up lens van mijn camera goed bekijken.

Na verloop van tijd voelde je als het ware de jonge monnik aan het werk, dicht bij een raam, zonder glas, want dat kostbaar spul reserveerden ze natuurlijk voor de cathedraal. Hij werkt op een sneeuwwit geprepareerd perkament, recht gesneden, maar nog niet katerngevouwen. De plaatsen voor de regels tekst zijn aangegeven, de volgorde en layout van illustraties en hoofdletters volgt een ingewikkeld plan, de rest is vrijheid, onderhevig aan de grillen van moeder natuur en de oneffenheden van het vel. Zijn verbeelding is sterk, vindingrijk, geworteld in de folklore van zijn geboortestreek. Hij vindt altijd wel een oplossing voor de visuele problemen, die onvermijdelijk voortkomen uit eender welk verhaal. Hij heeft geen haast, want aan tijd is geen gebrek. Dikwijls is het zo koud dat verf en inkt bevriezen. Dan klaagt hij in de marge of op de achterkant van de bindingstukken, tekent een scabreus karikatuur waar niemand het zal zien, of “hebban olla voge…” enzovoorts, als zijn hart elders wil zijn.

Op vakantie in China, een paar jaar geleden reisden wij van Shanghai naar het zuiden,naar het wondermooie, serene, buddhistische eiland Choushan. Wij verbleven in een zeer luxueus hotel nabij de grootste tempel. Net toen wij die bezochten, wierook hadden aangestoken voor onze doden en nepgeld verbrand omwille van de voorspoed en rijkdom der levenden, arriveerde een monnik-pelgrim. Hij, een stevig gebouwde jonge kerel, legde de traditionele gang langs de tempels per lichaamslengte, plat op zijn buik, armen vooruit uitstrekkend af. Wij zagen hem bij de hoofdingang de voorhof binnen komen, over de vele trappen gaan, tussen de offeraltaren door, aldoor prevelend, hijgend, versnellend naarmate hij het hoofdgebouw naderde.

Telkens als hij opstond sloeg hij twee strooien kussentjes, waarmee hij op handen en voeten vooruit schoof, tegen elkaar. Het was koud. Hij droeg een dikke steenrode pij, zat onder het stof, en  zweet riviertjes kronkelden van zijn kale schedel in zijn nek. Verbazingwekkend hoe traag dat gaat, lengte voor lengte door de tijd. Maar hij kwam er. We hoorden hem de bel luiden voor de grote glimmend gepoetste Buddha in het inner sanctum. Vrijwel meteen daarna stond hij weer buiten. Hij stopte de twee kussentjes in zijn pij tegen zijn borst, keek ons glunderend, (misschien wel euforisch?) aan. Toen liep hij resoluut, zonder omkijken het tempelcomplex uit, alsof hij er net even een klusje had gedaan.

zkv 29: Dierenleed (1)

Vriend RV is huisbaas geworden. Hij was al een gerenommeerd kunstschilder maar omdat hij het bouwen niet laten kan heeft hij, aan het kanaal, een groot pand laten zetten (“gezet” moet ik zeggen, delegeren is niet zijn forte, hij doet het liever allemaal zelf). Het gebouw biedt ruimte aan drie computergestuurde bedrijven, verschillende ateliers en een riant woonhuis. En alles spiksplinternieuw, eigenzinnig en hartstikke mooi.

Toen viel ineens, vlak na carnaval, de stroom uit. Heel het gebouw plat. Na koortsachtig zoeken, gsm-geëmmer, een barre tocht langs de stadsburelen en de ergernis van lauwwordend bier in de kantoorijskastjes, bleek het toch de schuld van de gemeente: verouderde aansluitingen, breuken in de hoofdkabel. Volgden dagen van afspreken, wachten, opgraven, repareren, dichtgooien, opstarten, wéér kapot, en opnieuw de grond in. Uiteindelijk liep alles electronisch gezien op rolletjes, maar, ”na ebbe komt vloed”, schreef de onvolprezen, thans niet meer gelezen, Louis Paul Boon ooit, en de gedupeerde ondernemers dienden bij RV een fikse schadeclaim in voor gederfde inkomsten. (jaja, je bent huisbaas of niet, hè! ”It comes with the territory” zegt men in westerns).

Bij mijn weten is RV tegen dit soort acties goed verzekerd, dus het zal wel zo’n vaart niet lopen. De ergerlijke rompslomp van het al, èn dat het hem van het schilderen afhield, dáár kloeg hij over aan de telefoon. Om hem te vertroosten vertelde ik over Boon’s verhaal “De Schone en het Beest ” uit 1956, (jaja, de beste literatuur koop je tegenwoordig in de kringloopwinkel):

In een Parijse bar, waar “een stemming heerste, die niet precies bandeloos, maar toch als tamelijk uitbundig mocht omschreven worden (het was drie uur s’nachts)” komt een dierentemmer binnen met een zwarte panter losjes aan de riem. De panter neemt plaats op een barkruk en is meteen, op veilige afstand, het centrum van aandacht voor alle kroegtijgers.

Behalve voor kunstenaarsmodel, mannequin, striptiseuse en recent tot Miss Venus de Côte d’Azur gekozen Simone Lejoly. Zij stond met haar magnifieke, diepontblote rug naar de panter gekeerd aan de bar champagne te drinken, alsof wat achter haar gebeurde niet interressant was. De panter zinde dat maar niks. Hij maakte een sprong en sloeg een klauw in de Venusrug “daar waar hij van naam begint te veranderen.”

“Het heeft mij genoegen gedaan dat een panter op mij jaloers is geworden”, zei Simone voor de rechter, “maar ik heb mij in geen 17 dagen kunnen vertonen en nog steeds ziet ge een litteken. Ik vraag daarom 800.000,- frank schadevergoeding.”

RV vroeg zich meteen af hoeveel het in euro’s zou zijn geweest, dat moest te Googlen zijn.