zkv 47: Luistervink
Onze Syl, de altijd-guitige columniste Sylvia Witteman, betrapte vanmorgen in de VK een sms-bekwaam 16-jarig meisje op het hebben van een zeikerig bezorgde vader en een hele lieve, zorgzame oma. Ze had ook een blauw wit honkbaljackje aan en at een sinasappel, maar dat heeft er, voorlopig, nog niets mee te maken.
Syl was weer eens aan het “eavesdroppen”. (da’s engels voor “luistervinken”, mooi hè?) Ik kwam op dat woord omdat “afluisteren” zo niksig is. En je bent tweetalig of niet, dus…
Volgens de Dikke is een luistervink iemand die als een vink, d.i. zeer scherp, afluistert. Zat een zegswijze bij: “Liever een dief aan de klink, dan een luistervink”. Waarna ik (molentje, molentje, waar maalt gij henen?) wilde weten wat nu eigenlijk een eavesdropper is.
Van oorsprong, Oud Noors, de taal der Vikingen, is dat “iemand die onder de muren meeluistert”.
Onder de muren? Ze bedoelen onder de “eaves” (overstekende randen van een dak; daar waar we tegenwoordig de dakgoten aan ophangen).
Het zit natuurlijk zó: In de koude noordelijke regionen, groef men vroeger voor mens en dier (het eeuwenoude domestiek verbond) een flink gat in de grond en maakte daarover een nog flinker dak van plaggen, stro en riet, dusdanig dat het regenwater buiten bleef en de zaak niet onderliep.
Na een tijdje kreeg men kapsones, wilde rechtop in huis lopen. Zo kwamen er muurtjes waarop de dakspanten rustten. Toen kon je s’avonds, (gedane arbeid, lekker gegeten, familie gezellig bijeen rond het vuur,) als je buiten stond, goed horen, ongezien, hoe ze binnen over je aan het roddelen waren. Dát is tenslotte, en ik zuig het niet duim, èchtwaar, de noodzaak van de taal. Duizenden jaren draaide het mensenras prima op gebaren, houding, blik, dans en hier en daar een kreet. Pas toen we een “ik” ontwikkelden werd het van belang om de oplopende spanningen tussen individu en groep te ontladen middels lofprijzing, overdrijving, heldenverering, verguizing, kwaadsprekerij, karaktermoord, of redzame humor.
Terug naar het meeluisteren: Als je meer wilde horen, moest je gebukt onder het afdak, onder de “eaves” gaan staan, je oor te luisteren leggen, en je koest houden, natuurlijk, want het was al gauw niet netjes om te doen…
“Luistervink” is ook mooi, maar heeft niet dat slinkse, verraderlijke van de eavesdropper, de “upsardropi” in zich.
Over dieven gesproken: leerden we niet reeds op de Lagere School, uit de overvolle schoolplaten van Jetses of Gabrielse dat alles pais en vree was in de Hollandse wereld, behalve wanneer de Noormannen met hun gevleugelde helmen en hun bliksemsnelle drakenschepen op bezoek kwamen? Zouden ze toen ook al begrepen hebben dat het gevaar van binnen vaak erger is dan dat van buiten?