zkv 47: Luistervink

Onze Syl, de altijd-guitige columniste Sylvia Witteman, betrapte vanmorgen in de VK een sms-bekwaam 16-jarig meisje op het hebben van een zeikerig bezorgde vader en een hele lieve, zorgzame oma. Ze had ook een blauw wit honkbaljackje aan en at een sinasappel, maar dat heeft er, voorlopig, nog niets mee te maken.

Syl was weer eens aan het “eavesdroppen”. (da’s engels voor “luistervinken”, mooi hè?) Ik kwam op dat woord omdat “afluisteren” zo niksig is. En je bent tweetalig of niet, dus…

Volgens de Dikke is een luistervink iemand die als een vink, d.i. zeer scherp, afluistert. Zat een zegswijze bij: “Liever een dief aan de klink, dan een luistervink”. Waarna ik (molentje, molentje, waar maalt gij henen?) wilde weten wat nu eigenlijk een eavesdropper is.

Van oorsprong, Oud Noors, de taal der Vikingen, is dat “iemand die onder de muren meeluistert”.

Onder de muren? Ze bedoelen onder de “eaves” (overstekende randen van een dak; daar waar we tegenwoordig de dakgoten aan ophangen).

Het zit natuurlijk zó: In de koude noordelijke regionen, groef men vroeger voor mens en dier (het eeuwenoude domestiek verbond) een flink gat in de grond en maakte daarover een nog flinker dak van plaggen, stro en riet, dusdanig dat het regenwater buiten bleef en de zaak niet onderliep.

Na een tijdje kreeg men kapsones, wilde rechtop in huis lopen.  Zo kwamen er muurtjes waarop de dakspanten rustten. Toen kon je s’avonds, (gedane arbeid, lekker gegeten, familie gezellig bijeen rond het vuur,) als je buiten stond, goed horen, ongezien, hoe ze binnen over je aan het roddelen waren. Dát is tenslotte, en ik zuig het niet duim, èchtwaar, de noodzaak van de taal. Duizenden jaren draaide het mensenras prima op gebaren, houding, blik, dans en hier en daar een kreet. Pas toen we een “ik” ontwikkelden werd het van belang om de oplopende spanningen tussen individu en groep te ontladen middels lofprijzing, overdrijving, heldenverering, verguizing, kwaadsprekerij, karaktermoord, of redzame humor.

Terug naar het meeluisteren: Als je meer wilde horen, moest je gebukt onder het afdak, onder de “eaves” gaan staan, je oor te luisteren leggen, en je koest houden, natuurlijk, want het was al gauw niet netjes om te doen…

“Luistervink” is ook mooi, maar heeft niet dat slinkse, verraderlijke van de eavesdropper, de “upsardropi” in zich.

Over dieven gesproken: leerden we niet reeds op de Lagere School, uit de overvolle schoolplaten van Jetses of Gabrielse dat alles pais en vree was in de Hollandse wereld, behalve wanneer de Noormannen met hun gevleugelde helmen en hun bliksemsnelle drakenschepen op bezoek kwamen? Zouden ze toen ook al begrepen hebben dat het gevaar van binnen vaak erger is dan dat van buiten?

zkv 48: Stropdas

Hier, aan de overkant, loopt op gepaste tijden en met duidelijk grote haast, een zeer  gedistingeerde heer op leeftijd voorbij. Hij draagt altijd een donker blauw streepjespak, hagelwit overhemd en Madonnablauwe das. Het lijkt alsof hij voor de fitness loopt, al is hij er geenszins op gekleed. Overdressed, so to speak!

[De stropdas is oorspronkelijk ontwikkeld in de 9de en 10de eeuw door de Noormannen, tijdens hun langdurige bezetting van Noord/Oost Engeland. Alle engelse stadsnamen eindigend op -cy herinneren aan die tijd, toen ze Deense kolonies waren. En onthou ook even dat Hamlet een Deense prins was… De veroveraars slachtten destijds allereerst de vechtersbazen af, maar spaarden over het algemeen de adel, want die hadden ze nodig als administrateurs van hun bewind. Ze dwongen hen om in het openbaar, in functie als tienden-, tol-, of belasting-inner,  een galgenstrop te dragen, ten teken dat als er ook maar iets niet klopte in de boeken, of wat sociale onrust betrof, ze meteen zonder pardon konden worden opgeknoopt aan de dichtsbijzijnde boom.

Een perfide doch slimme maatregel: De bevolking kon direct zien hoe de kaarten, in hun nadeel, geschud waren. En men had geen goede reden om wraak te nemen op de collaborateurs omdat die duidelijk zelf gegijzelden waren van de onderdrukker.

Na verloop van tijd werd de strop een geuzenteken. Andere mannen van standing gingen iets soortgelijks dragen uit solidariteit, of om gewoon ergens belangrijks bij te horen. Een beetje zoals de Deense (of was het de Noorse koning?) die na de Duitse overname in WWII met een gele jodenster op zijn jas gespeld op het bordes voor zijn paleis verscheen.]

Zo, nu weten we waarom het “strop”-das heet.

Zelf ben ik, als oude hippy, nogal geporteerd van deze accessoire, alhoewel ik er nooit meer een draag. Dat komt, zoals alles, door mijn moeder. Die heeft mij fatsoendelijk opgevoed: schone onderbroek, gestreken zakdoek, glimmend gepoetste schoenen, vouw in je broek, scheiding in het haar, want anders “loop je d’r voor schobberdebonk bij”. Hetgeen blijkbaar héééél erg was…

En het komt ook door Iny, die bij alle stropdassen griezelt, omdat ze dan herinnerd wordt aan oppermachtige “Ooms”, die haar en haar even beeldschone zusjes het tienerleven zuur maakten met hun “nette”, heerszuchtige geilheid.

Dit alles heeft niets van doen met mijn doelgerichte snelwandelaar-in-pak. Hij loopt, denk ik

toch, op een of andere manier naar Isfahan.

zkv 46: Dragers van Water

De vader van Judy Malan, (Judy ja, de verbijsterende schroomvallige schoonheid in de college- banken van Engels II (UCT, University of Cape Town, Zuid Afrika, 1965), lang blond haar tot aan haar kont, benen totaan haar schouders, een glimlach om voor te sterven van verlangen,) die vader van haar dus, was een zwijgzame, norse geoloog van stand. Jarenlang werkte hij voor De Beers en Anglo American aan de exploratie van diamanten, goud, olie, ijzer, uranium, you name it we dig it, in de meest onherbergzame gebieden van zuidelijk Afrika, voornamelijk in wat toen Suidwes heette, nu Angola, Namibië en Botswana.

Hij zei bijna nooit wat. Sprak gewoon niet. Misschien omdat zijn vrouw nooit stopte met praten? Of de rest van de mensheid bevond zich ver beneden zijn niveau ? Maar over twee onderwerpen kon hij volumineus en met passie oreren: stenen en negers.

Omtrent het eerste was zijn vakkennis formidabel, landelijk en internationaal erkend. Over het andere hanteerde hij rabiaat racistische denkbeelden. Achteloos opgedaan tijdens zijn stagetijd in de bruinkoolmijnen van het Ruhrgebied, Duitsland jaren ‘30. Een ratjetou van uitspraken en kreten uit het hufterclubje Göbbels, Hitler, Goering. Over blanke, cq Kaukasische superieuriteit, gelardeerd met bijbels apekool-bewijs, dat de zwarte mens ontsproten is aan de verstotelingen van Ham, de oer-israëlitische “hakkers van hout en dragers van water”. Op zich niets verwonderlijks in de context van Apartheid Zuid Afrika uit de jaren ‘60.

Merkwaardig was, dat in zijn tirades, hij altijd, als het te pas kwam, met de grootst mogelijke waardering en genegenheid sprak over Bosjesmannen, toch ook een niet-europeesch ras.

Deze Eerste Mensen, die we, genetisch bewijs in hand, nu gerust zo mogen noemen, of  “kinderen van het veld”, zoals ze zelf wilden heten, omdat ze nog leefden “in the Old Way” had hij vaak ontmoet. Niet uit nieuwsgierigheid, maar omdat hij op zijn lange tochten in de Landrover, met 2 of 3 Herero’s achterop (voor het vuile werk), herhaaldelijk van hen kon horen waar het goede water was en wanneer het zou gaan regenen. Regen, gras, wild, survival. Oud rideltje.

Op een of andere manier waren zijn abjecte ideeën over ras en volksaard op de Khoi-San niet van toepassing. (“Khoi-San” mocht je niet zeggen. Hij wist, toen al (!), dat dat een scheldnaam voor ze was, van de buurtvolkeren). Hij had een raar soort compassie met hen. Bewonderde hun levenskracht en hun taaie volharding tegenover de nietsontziende neutraliteit van de natuur. Misschien wist hij, van binnen uit, hoe makkelijk het is om zomaar te sterven in de kale schoot van moeder aarde.

Afijn, Judy trouwde uiteindelijk toch maar met mijn goede vriend Ian. Mogelijkerwijs juist omdát haar moeder dat lang, roodharig, ditto-baardig, kwart-Schots tuig van een schoonzoon niet kon uitstaan. Kort daarop overleed Mister Malan in het genoeglijke Kaapstad aan zijn tweede hartaanval. Missus Malan trok meteen bij haar dochter in, om ettelijke jaren, bij vol verstand, willens en wetens, haar uiterste best te doen dat overigens uitstekende huwelijk kapot te stoken.

Echter, dat is water, brug, oud zeer, zou neef Willem zeggen.

In november gaat het eerste kleinkind Karen trouwen. Met een net afgestudeerde politicoloog uit Potchefstroom. Zij heeft een razend zware baan bij de Vrouwenvereniging Black Sash. Hij kon geen werk vinden.(Black Empowernment, hè. Zwart is tegenwoordig het nieuwe blank). Hij doet nu een maand on-, een maand off-duty op een BP booreiland voor de kust van Gambia. Het is geen leven, maar betaald goed. Ze weten niet of ze in Zuid Afrika kunnen blijven, zo.

zkv 45: (kind,was)

Ik kloeg laatst ten overstaan van mijn dierbare neef Willem, dat het upgraden van mijn Flash Player zo moeilijk was. ( Als u dit niet begrijpt heeft uitleggen toch geen zin.)

Neef Willem spart graag met de taal, liefst tot zij buigt of barst. Soms kneedt hij haar zelfs op atomair niveau. Ik was dus niet echt verrast toen ik van hem een mailtje ontving, dat bestond uit een prachtig blauw oplichtende http-link met daarachter, tussen haakjes: (kind, was).

In gedachten vouwde ik reeds de handen en boog in zen-boedhistische dankbaarheid!

Zijn bondig advies bracht ene Father O’neill (derde generatie Iers) terug uit mijn Australische vergetelheid, levend en wel in het hier-en-nu. “Goodday, Father, an how ‘re ye dis fine mornin’?”

Ik weet niet meer of ik het gelezen heb in een Reader’s Digest uit de (toen, jaren ‘60!) enige tweedehandsboek/tijdschriftwinkel in Adelaide, of gewoon gehoord als mop, maar het verhaal gaat, behoudens enige aanpassingen van fantasievolle aard, als volgt:

Father O’neill, was jarenlang aalmoezenier bij het Australische leger. Diende in Korea, de Fillipijnen en op Nieuw Guinea. Overal waar nog een sliertje Brits Keizerrijk te verdedigen viel, of waar de belangen van bondgenoot Verenigde Staten gediend konden worden. (Influx van Aziatische immigranten ten spijt, zweren Australiërs nog steeds bij de koningin van Engeland en zien ze Amerika als Groot Voorbeeld van hoe het moet in de wereld en met de mensheid)

O’neill was zeer geliefd bij zijn voornamelijk goddeloze manschappen omwille van zowel korte, krachtige preken als het legendarisch alcoholisch vermogen dat hij in zijn mars had. Maar hij was ook socialist in hart en nieren, alleen mocht niemand dat weten.

Op zijn eerste “tour-of-duty” werd hij door een select groepje Britse officieren uitgenodigd vóór te gaan in gebed aan het sumptueuze, exquise, schandalig decadente Kerstmaal, speciaal ingevlogen uit Hongkong of Sydney.

Formaliteit, decorum, klassebewustzijn, traditie,de nestwarmte van macht en status, standing, etiquette en adellijk fatsoen; de lucht was er zwanger van. Eigendunk en zelfverheerlijking hingen in de ruimte als rook van zwaar illegale Havana’s.

Op het moment suprême stond O’neill op, legde zijn sigaar op het zilveren schaaltje naast zijn bord en vouwde de handen. Iedereen deed zoals hij, sloot de ogen en wachtte af wat voor zalvende, mooie, berustende en opbeurende woorden de padre had te brengen. Een heilige stilte daalde neer over het gehoor. Toen sprak hij, zei: “Holy Pa, ta”. En ging zitten, rukte zijn servet uit de ring, over zijn schoot en riep: “Let’s eat!”

(Het had nog korter gekund. Hij had kunnen bidden: “Ta, Mate” ( Bedankt, Makker), maar hoe zeg je een hoofdletter in het openbaar?)

zkv 44: Zwagerman Meets Rothko

Met “Über allen Gipfeln ist Ruh…” (de pianopartij) over de Belgische radio in het ene oor, luisterde ik via het andere naar mijn jongste zoon; hoe hij, geniaal, snel en behendig, aan de andere kant van de allang niet meer bestaande “lijn”, op afstand (!) mijn computerchaos ordende. (Voor de zoveelste keer, want ik ben oud en computer-moe en wil maar niet leren “hoe ‘t moet”.)

Edoch, die jeugd van tegenwoordig heeft niet voor niets het multitasken uitgevonden, dus terwijl zijn cursor over mijn scherm vloog (vraag me niet hoe dat kan, het gebeurde!) voerden wij een gesprek. Over alles. Uiteindelijk ging het over schoonheid en sentiment.

Of, lekker moeilijk gezegd: wij bekenden aan elkaar, hoe wij, waaraggies èchte mannen zijnde, toch soms stilletjes zitten te huilen bij gênant-kleffe TV-kitsch van muzikale, dan wel filmische aard. En dat tijdens het zien/horen van bepaalde privacy-schendende, publieke ontboezemingen op het verraderlijke terrein van de Liefde, niet zelden onze tranen ‘t winnen van plaatsvervangend schaamrood.

Zoonlief voelt zich daarna toch ‘n beetje een watje (zei hij), niet zozeer vanwege het huilen, want dat lucht gewoon op, maar omdat de geboden aanleidingen meestal allure nog kwaliteit bezitten. Ik heb die reserve niet (65+ en de schaamte voorbij, geloof ik…).

Picasso banjerde mijn gedachten binnen: “Dans elle (l’emotion) il n’ y a pas un quartier de noblesse”. Waarmee deze slimme publiciteitsgeilaard ongetwijfeld probeerde te vergoelijken hoe hij zijn ex, Dora Maar, tijdens portretsessies in de dertiger jaren, op de meest schofterige manier dusdanig zat te treiteren dat ze wel in tranen moest uitbarsten. Zo kon hij het  huilen-zelf “treffen”. En hij deed dat weergaloos EN weerzinwekkend mooi, tegelijk… Maar daar hadden we het niet over.

Aan de basis van ons gesprek lag een krantenartikel van Joost Zwagerman.

Hij vertelde dat er mensen zijn (jaja: ‘suspension of disbelief’, graag) die spontaan beginnen te huilen bij het ondergaan van de 100% abstracte schilderijen van Mark Rothko.

“Waar precies huilen die mensen om?” vroeg Joost, retorisch.

Zich verontschuldigend voor de grote woorden, nodig om “te raken aan een ijle stilte en aan broze diepten van het gemoed”, concludeerde hij dat het gaat “om een op te vangen glimp van naakte nietigheid, van een fluisterend (en verlossend) nee tegen de wereld. En een ja tegen de onontkoombaarheid van het Niets”.

Stilte, Diepte, Nietigheid, Niets: daar had je ze weer, de schikgodinnen van het sublieme…

“Oké, pap” zei Nico. “Nou een uur lang nergens aankomen, dan ben je weer helemaal opgeschoond”.

Volgende week gaat hij me leren Skypen. Ik zie de bui al hangen.

zkv 43: Glossies

Een Online glossymaker (glossy = tijdschrift met glamour en glans) raadde mij onlangs in de krant aan om, indien ik ook zoiets wilde, vooral “te zorgen dat je iets belangrijks hebt te vertellen, dat het een boodschap is waar lezers echt op zitten te wachten” EN, hier komtïe:

Het hoeft niet per se diepgaand te zijn, als het maar relevant is.

Nou, daar kijkt een normaal mens al van op laat staan deze. Dus: diep nagedacht en tot de slotsom gekomen, de schrijver lult maar wat.

Lezers en lezeressen van glossies zitten helemaal niet ècht te wachten op een boodschap; die zitten hun tijd te verbeuzelen, vervelende karweitjes uit te stellen, of hun afgunst, jaloezie, wedijver, zelfbeeld, libido, waanideeën te strelen, te poetsen en te koesteren, zoals dikke (Amsterdamse?) duiven in onbewaakte momenten.

Glossies zijn de beschaafde rukblaadjes van de consumentenindustrie – niks “boodschap” !

Voor alle zekerheid zocht ik nog even ‘relevant’ op in het woordenboek: – gewichtig, van betekenis, – ter zake dienende, in aanmerking komende, las ik daar.

In de voorbeeldzin, die Van Dale meestal bij moeilijke begrippen cursief gedrukt toevoegd stond het woordje “paideia”, mij onbekend. Ik zoeken: stond er nondeju niet in!

Toen belandde ik bij ‘pagus’. Dat is Bargoens/Hebreeuws voor 1.bang, verafschuwen, en

2. ergens pagus van blijven is er geen deel aan hebben.

Mijn moeder zaliger, (de god die alleen voor haar bestaat hebbe haar ziel), gebruikte ‘pagus’ vaak om extreme, morele en sociale verontwaardiging uit te drukken. Maar ja, zij was dan ook ècht, diepgaand Rotterdams.

zkv 42: Goede Vrijdag

Het kleine tengere meisje van de overkant draagt een diep paars-gloeiend jack.

En frisse witte glittergympen. Ze heeft een kleine rugzak om, met bloemetjesmotief.

Haar moeder, die weet heeft van de aanstormende lente, gaat vanmorgen luchtig gekleed

in een stemmig turquoise jasje en een halflange (of zeg je driekwart?), lichtgroene broek.

Aan de uitlaatlijn heeft zij de hond; een naaktgladde, donkerbruine Boxerachtige, jong en onrustig. Ze wachten, zonder haast, aan de rand van het trottoir tot het ochtendverkeer is geluwd . De hond snuffelt zenuwachtig in de goot, trekt zijwaarts aan de riem. Het meisje wuift de auto’s door met haar vrije hand, zoals ze het de oversteek-juffrouw Rita, die soms stemmen hoort, bij het volgende kruispunt elke dag ziet doen.

Dan buigt mamma naar haar dochter, krijgt een kusje op haar wang. het meisje roept en aait de hond. Zal hij lief zijn vandaag. Zij kijkt naar links, naar rechts en weer naar links en steekt de weg over. Aan de overkant draait ze zich om en wijzend op haar schoenen, de handen open met ontvankelijkheid, roept ze: “Mooi hè, mam? Ze zitten goed!”

Moeder wordt al naar het park getrokken, maar lacht. En zwaait.

zkv 41: Zeven Stanza’s

Vorige maand kocht ik zeven keer een appel bij de Super in de Kashmirstraat.

Telkens wachtte ik tot er een lange rij stond bij kassa 1. Meestal werkt daar de Oogverblindende Godin-zelve, zij die uit het verre Shrinagar komt, alwaar de heilige stenen wenen van geluk omdat zij hen met haar rinkelende, blote voeten streelt.

Amandelvormig zijn haar ontvankelijke ogen, waarin mijn geest verdrinkt. Volmaakt gevormd is de weergaloze gouden tempel van haar zuivere, symmetrische gezicht, ovaal en zonder onhebbelijkheid.

Haar mond heeft het zachtst denkbare roze van een heel schuchtere roos. Als zij lacht ontsnappen zeldzame, kleine witte duifjes even uit haar keel.

Terwijl zij kijkt en telt en tikt (o nageltjes van parelmoer, wat heeft haar moeder haar allemaal geleerd!) en peinzend aan het eind om “zegels?” vraagt, doet het langzaam tergen van haar ranke hals (hoe kwetsbaar is de grazende ree) mij huiveren, verlegen.

Sprakeloos, ontdaan van wil of strijdbaarheid, geef ik haar klungelend, hoofdschuddend op de wijze van die uit Utar Pradesh (geen ja, maar ook tegelijk geen nee), mijn niemandallerige cash.

 

“Allow me, madame, to catch my breath afore I use it all to praise thee”. (Marlowe)

zkv 40: Politievrouw

Evenals de voltijdanarchist en politiedocent-in-ruste AL.S ben ook ik in princiepe bang van politie.

Ik schrik me altijd te pletter als ik ze, vanaf Iny’s balkon, met sirene en zwaailicht over de trambaan in het midden van de Linnaeusstraat zie/hoor racen, (dat ik tegelijkertijd denk: hoe zat ‘t ook alweer met dat Dopplereffect? helpt helemaal niets aan de zenuwen in mijn strot).

Edoch, het kan verkeren: Laatst, in het zachte, toevallig zonnige, zuiden des lands, was ik in het geheel niet bang toen een gloednieuwe, mountainbike-bereden politieagenTE, haar hoogblonde paardestaart koket-wippend vanonder haar Diana-culotje, mij op mijn 25jaaroude Union-herenfiets-met-trommelremmen, drie versnellingen EN werkend achterlicht, klem reed tegen de stoeprand van het fietspad Kazernelaan. Net buiten het centrum.  Aan de arme kant van de stoplichten.

Ik had zonder nadenken overgestoken door rood en dát op het voetgangersgedeelte van het trottoir, zei de strak getrainde, keurig geüniformeerde jongedame. (hoe heerlijk is het toch om als man op leeftijd gewoon, zonder enige gène of consequentie, te mogen spreken van “jongedame”. Het had met gemak mijn dochter kunnen zijn.)

Ze hijgde een beetje. Vertederend zenuw-zweet verscheen op haar bovenlip. Helemaal voor de bijl ging ik toen ze met trillende handen haar bonnenboekje open deed en haar ambstbalpen prompt dienst weigerde. Had ik misschien de eer haar Eerste Bekeuring te mogen zijn? Ik werd helemaal warm van binnen. Minzaam glimlachend, (oud sekreet dat ik ben), bood ik haar mijn goud-op-snee Wasserman-vulpen aan, maar daar kon ze niet mee doordrukken op het carbonpapier. Wist ze meteen. Tot tweemaal toe moesten wij uit de weg voor doorgaand fietsverkeer terwijl zij naarstig in het fietstasje onder haar zadel een werkende pen zocht, en vond. Nadat ze mij op de bon had geslingerd, schoot ze opgelucht, als een speer terug de stad in, zonder me verder een goede dag toe te wensen.

Er is vast een vakterm voor zo’n “eerste keer”: Ars Hymeara, of zoiets?

Nee, zegt Henk S (classicus). Zij beoefende op voorbeeldige wijze de Ars Vituperandi, de Kunst van het Berispen. Daar kon ik inkomen; in het engels gebruikt men het afgeleidde “vituperation” voor scheldkanonnade. Maar het klopt ook weer niet helemaal, want er viel geen ongetogen woord gedurende de hele transactie.

zkv 37: Hergebruik

Half-oude, onbemerkt ingelopen schoenen, daar hou ik van, die zitten nog jaren lekker. En vaak gewassen hemden, (ze moeten wel niet rafelen, want dat is slordig, zegt Iny), die voelen als een vertrouwd, gezellig tweede huis. Je eerste huis, voor wie ‘t nog niet wist, is natuurlijk je vel (dat weet elke architect). Maar ook niet te versmaden zijn nette, door tevreden lijven voorgevormde broeken. En een anoniem, met liefde gebreeën (of gebreid, nee, liever gebreeën) vest, waarvan de rits het zo nu en dan best eens mag laten afweten, draag ik met veel genoegen tot er flinke gaten in vallen, of tot mijn vrouw (de mooiste van minstens heel Amsterdam en ver daarbuiten, dat weet iedereen) op een onbewaakt ogenblik het vod tegen het licht houdend, verontwaardigd uitroept: Kristenezielen! Rob!!! Waarvan ik inmiddels feilloos de portée begrijp: Jongen! Laat toch naar je kijken. DIT kan ècht niet meer.

Soms sputtermompel ik wat terug over “nog dragen op ‘t atelier”, “voor in de tuin”, of zoiets, wat niet helpt, daar zij mij ondertussen kent als de spreekwoordelijke broekzak en weet dat ik maar wat uit m’n nek lul.

Is niet erg. Zij doet toch niets liever dan voor zichzelf en voor mij en bofkonten nà aan heur hart, kleren zoeken in vreemd geurende tweedehandskledingzaakjes en de sjiekere kringloopwinkels (waar je, zo heb ik ondervonden, tegenwoordig het beste boeken scoort ). En zonder appel of ei, ja, voor kapitalistisch weinig geld, zit je te blitzen op de eerste rij. (Rijm hier onbedoeld).

De uitzonderlijke fijnbesnaardheid van het exotisch en vaak internationaal geschoolde personeel in deze alternatieve cultuurpaleizen, personeel dat nooit verlegen zit om een kwinkslag of een adremmiteit, maakt van het kringloopbezoek een educatief-culturele belevenis. Gelukkig: de paradijsvogel leeft! (A.L.Snijders zij geprezen)

Had ik in het begin nog enige schroom omtrent gezondheid, karakter, afkomst of beroep van de vorige eigenaren, nu heb ik eelt op mijn ziel gekweekt, wat dat betreft. Ik loop rustig rond  in prachtige, gedistingeerde dodemanshemden en oorspronkelijk onbetaalbare colberts uit London en Shanghai.

Dat ik weleens de voortijdige afdankertjes zou kunnen dragen van perfide bankdirecteuren, beursfraudeurs of ander VVD-stemmend gespuis, het deert me niet meer. Want tenslotte blijft  niets eeuwig heel en hergebruik is aller voordeel. (Sapperloot! Alweer een onbedoeld rijm! Sinterklaas?).

Gevonden, Kringloop Willemien, te Weert, een zelfwerk-spreukentegeltje met mooi gepenseelde tekst: Als het regent in September valt Kerstmis in December. (Hou OP!)