zkv 09: Schijnzekerheid
Mijn moeder zaliger was jarenlang redelijk verliefd op God.
Ze had Hem, op haar 16de, min of meer per toeval, gevonden tijdens een retraite met haar vriendin Annie Levis, bij de Rooms Katholieke Zusters v/d Heilige Geest, Delfshaven, Rotterdam. Annie deed het niks, die raakte zelfs totaal van god los door ‘n motje nog geen jaar later met een halve kunstenaar. En armoei dat dát was (en blééf)!
Hij (God), de Vader, de Zoon en dat Onbegrijpelijke v/d Heilig Geest, paste net zo bij mijn moeder’s leven als de elegante, donkerbloedrode, kanten handschoentjes die ze bij haar trouwen droeg, en die door mijn zus in haar beste Ikea-vitrinekast samen met andere aandenkens van sentimentele aard bewaard en gekoesterd worden. In die zin heb ik haar Jeruzalem-bijbeltje, met de ingelegde, palmhouten kaften, georven. Vreemd genoeg is dat van protestantse makelij; “EN VOLGENS HET BESLUIT VAN DE SYNODE NATIONAAL, GEHOUDEN TE DORDRECHT, IN DE JAREN MDCXVIII EN MDCXIX, UIT DE OORSPRONKELIJKE TALEN IN ONZE NEDERLANDSCHE GETROUWELIJK OVERGEZET TE UTRECHT – Achter den Dom”, in 1892 gedrukt door het Britsche en Buitenlandsche Bijbelgenootschap. Het een-na-laatste zou wel eens kunnen kloppen want op de voorkant is bovenaan, in zwarte letters, Jerusalem (zonder “z”, dus Engels!) geschreven en onderaan, in een hups boogje hetzelfde, hoogstwaarschijnlijk, maar dan in het Hebreeuws.
Volgens mijn moeder was het ooit een geschenk aan háár moeder van oudoom Rinus Ilmer, die op Israël voer als 2de machinist en, zo werd beweerd, de Heilige Stad had bezocht . In werkelijkheid kwam het uit de stichtelijke bibliotheek van een Belgische gevangenis waar hij 9 maanden “gezeten” had voor boter en tabak smokkel op Antwerpen, wat niemand mocht weten, maar iedereen wist.
Mijn moeder noch oma hebben er veel in gelezen; het goud-op-snee aan de kanten is nauwelijks gesleten. Tussen bladzij 400 en 401, eind Spreuken, begin Prediker ( “2 IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. 3 Wat voordeel heeft de mensch van al zijnen arbeid, dien hij arbeidt onder de zon? 4 Het eene geslacht gaat, en het andere geslacht komt, maar de aarde staat in der eeuwigheid.”), vond ik een zorgvuldig afgeknipt reepje krantenpapier vergeeld en broos en volkomen blanco, (“8 …: het oog wordt niet verzadigd met zien, en het oor wordt niet vervuld van hooren.”)
Mijn vader geloofde niet, niet eens een beetje, of vaag. Naar eigen zeggen kon hij niet anders en dat was het eind v/h liedje. Misschien had hij in zijn jeugd teveel bemoeienis gezien van de zwartrokken èn jassen der Bedeling, die bij zijn moeder de keukenkastjes opentrokken om te controleren of zij, haar werkloze man en de 7 bloedjes-van-kinderen wel recht hadden op een heel brood, deze week. (zoiets als ontwikkelingshulp nu, maar dan van de andere kant af gezien).
Toen mijn ouders dus wilden trouwen, kon dat niet “voor de kerk”. Ze haalden, wat men noemde, een boterbriefje en leefden derhalve in zonden. (alhoewel de engelse term “living in SIN” veel dramatischer en toepasselijker klinkt, kan ik deze vanwege historish besef hier niet gebruiken). Deze situatie zinde de vooruitstrevende kapelaans en pastoors van de wederopbouwparochies waar wij woonden in het geheel niet. Diverse bekeringspogingen werden ondernomen. Maar pa hield, hoffelijk,altijd beleefd en op voorkomende wijze, (het waren tenslotte gestudeerde mannen, die hem de les probeerden te lezen), consequent zijn poot stijf en is nooit een kerk in geweest. Nee, ik lieg: later toen hij heel oud was en invalide heb ik hem wel eens met de fanfare van Tungelroy, waarin hij trombone speelde, in een zijbeuk horen meeblazen, altijd op de achterste rij, uit het zicht, dat wel.
Het zal mijn moeder deugd hebben gedaan, al was haar Liefde tot God tegen die tijd aardig getaand. Geloofszaken namen een keer toen de paus het persoonlijk biechten niet meer per sé nodig vond; de priesters niet meer in het Latijn de mis deden; slecht guitaarspelen ook al bidden bleek te zijn; en om haar heen, vanaf de zogenaamd sexueel bevrijdde jaren ‘60, vele degelijk getrouwde Limburgers het niet erg nauw meer namen met het 5de gebod.
Wat de deur, liever gezegd haar hart, uiteindelijk dicht deed en een eind maakte aan haar “schijnzekerheid” (zoals de onvolprezen broodschrijver-atheïst A.L.Snijders het godsgeloof terecht blijft noemen), moet geweest zijn het afschaffen van de zondagsverplichting: je kon ineens “voorwerken” door vrijdag naar de speciale avondmis te gaan. Wat een geslapjanus!
Er bleef op den duur niets meer over van haar rijke, rotsvaste geloof vol zinnestrelend ritueel, liefdevolle opoffering, zelfopgelegde ontzeggingen, vastberaden vasten en bevrijdende boetedoening, om over de gelukzalige werking der Sacramenten maar te zwijgen. Laat tenslotte toch iets geheim blijven, ja?
De Heilige Maria van Altijddurende Bijstand, of “ Moedergods”, Maria’s echtgenoot Sint Jozef en ene Antonius van Padua (die altijd op wonderbaarlijke wijze haar huissleutel weer terugvond), deze personages waarden nog een tijdje in haar schietgebedjes rond. Met de aanzet van Alzheimer en/of Dementia verdwenen ook zij uit haar geestelijk vocabulair; tot niets restte dan een Frans kinderliedje en een smartlap van Tom Manders, over een wiegje.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!