LEMMALANT zkv 264 29/6/14
Gedurende het veel te korte bezoek aan Weert van de zes kunstenaars uit Hangzhou (China) aten wij (12 kunstenaars in totaal) elke avond gezamenlijk in Chinees restaurant Azië. Op de tweede avond raakte ik in gesprek via de tolk met de 78jarige naaldkunstenares Xu Enzhen. Bepaald moment vertelde zij dat er in China een heel goede Hollandse kunstenaar was die zij kende, ene Lemmalant. Ik peinigde mijn geheugen, helaas, nooit van die man gehoord. De tolk had al enige moeite met de vertaling, want zij was ver weg afkomstig van Beijing, mevrouw Xu kwam uit Hangzhou; dat is een beetje alsof je een gesprek tussen een Groninger en een Luxemburger laat vertalen door een Vlaming. Mevrouw Xu zei nog eens de naam: “Lemmalant”. Ik vroeg om mij heen aan de collega’s of ze ooit gehoord hadden van deze nu in China gevestigde Nederlandse kunstenaar, niet dus. De Chinezen kwamen mevrouw Xu te hulp en herhaalden de naam een paar keer. “Len Malant?” “Enna Land?” “Hemmalang?” Het bood allemaal geen soelaas. Tot meneer Zhang, ook tolk maar al twintig jaar in Nederland, en een beetje doof aan het worden, ons geworstel bemerkte en luidkeels riep “Aaaah, zij buhdoelen Lembelant, van Lijn. Nakt Wakt! Lijks Moezeeoem”. Dit had genoeg anecdote kunnen zijn voor één zkv, ware het niet dat even later een identieke spraakverwarring ontstond (gelijkheid zal zijn in de kunst!), toen ik probeerde uit te leggen aan mevrouw Xu dat ik al een tijd gefascineerd ben door de taoïstische geschriften van Zhuang Zi, een Chinese schrijver/filosoof uit de 4de eeuw voor onze jaartelling. Mijn uitspraak was, voor zover je dat zelf kan beoordelen, zoals het hoort: ‘Dzwângdze’, recht uit het boek aanbevolen door de vertaler Kristofer Schipper. Evenwel, mevrouw Xu keek niet begrijpend naar onze tolk. Deze kende niet de Tao, nóch de Meesters van de Weg. Ze vroeg aan mij: “Wie is die man? Hóe zei je dat hij heette?” Ik probeerde tevergeefs nog een paar versies: “Tsjang tse”, “Dwang dzjie” “Zwang Tsuh”? Plotseling schreeuwde de goedlachse kettingroker en jadesnijder Jiang Jiaong over de tafel “Dzwângdze!!!!”. En ik zweer dat hij precies hetzelfde zei als ik. Ohh, beaamden de Chinezen in koor. Jaaaah, Dzwângdze, dié kenden ze natuurlijk. . . Ergo: Nederlands is niet makkelijker dan Chinees, en Chinees is niet moeilijker dan Nederlands.
ROTSEN zkv 15/1/15
Om redenen die er hier nu even niet toe doen, spaar ik al jaren afbeeldingen van ER’s (Eenzame Rotsen). Pas bezig, kwam ik, per het toeval dat niet bestaat, een gedichtje tegen van Simon Vinkenoog waarin mooi sprake is van een Schip van Hoop, en een Steen der Waarheid (of was het andersom? maakt niet uit). Dat moedigde mij aan – ik zat goed.
Maar de Eenzame Rots laat zich niet zo makkelijk vangen: velen komen niet door de strenge keuring waaraan ik ze moet onderwerpen. Zo mag er geen enkele verbinding zijn, onder- noch bovengronds, met ander gesteente, en eromheen dient het rustig en leeg te zijn, kalm als de zee, of de steppe. En net zoals men in de Duitse filosofie van de Intelligentie verwacht, moet ‘mijn’ rots volledige “Freischwebendigkeit” bezitten.
(Bij een bezoek aan Uluru, voorheen bekend onder de koloniale naam Ayers Rock, Australië, was het mij een waar genoegen te mogen lezen in de toelichting verstrekt aan ons bus-gezelschap, dat het wereldberoemde object één enorme kei is, waarvan minstens 80% zich onder de alluviale grond, in, geologisch gezien, zwevende toestand bevindt).
Volgens Freudianen staan alle verzamelingen simpelweg voor doodsangst. Dus, zo nu en dan, griezel ik lekker weg bij mijn rijtje beroemde eenzame stenen die ik nog moet gaan zien.
Nummer een, met dikke stip, is de Huilende Steen van Shrinagar in India. Het schijnt dat die verdriet geneest, (welliswaar alleen van weduwes, maar toch…).
Niet veel lager op de lijst komen de zingende stenen van Klaroenfontein, Zuid Afrika. Die zouden ergens op een verafgelegen boerderij, in een van die eeuwig-droge rivierbeddingen daar, liggen te wachten tot drummer WvK en ik ze komen bespelen. (Gaat even duren: W heeft ‘t in de rug)
En dan is er nog “Taihu Rock” in de National Gallery van New South Wales, Australië. Telt eigenlijk niet mee, want deze heb ik nota bene gefotografeerd, zonder te beseffen dat het hier om een prachtjuweel van een ER gaat, honderden jaren geleden (Tang Dynastie!) opgevist uit de Yangtse rivierdelta, bij het Tai-meer in China. Ik keek ernaar, maar wist toen niet wat ik zag.
Het is een forse kalkstenen zwerfsteen, 140x133x60cm, door water, zand en tijd vervormd en uitgesleten tot een enorme witte gatenkaas; een oneindig veranderlijk spel van holtes, bulten, plooien, scheuren, kronkelgangetjes, doffe texturen en glanzend gepolijste oppervlakken.
Rotsen als deze halen trucjes uit met je brein: het zijn, “drie-dimensionele Rorschachs”, die je fantasie en je waarnemingsvermogen op hol doen slaan. Hun eigenaardigheid, excentriciteit, en hun suggestieve uiterlijk brengen bij de toeschouwer een vreemd soort desoriëntatie tot stand. Contouren, schaduwkanten lijken plotseling epische bergketens, of woeste, mythische dieren; details leiden je grillige,imaginaire landschappen binnen. Middels meditatie en verbeelding helpen zulke stenen de geest openen en verruimen, zegt men…
Soms moest zo’n steen geholpen worden. In vroeger tijden, toen men nog alle tijd had, kapten de vinders/beeldhouwers, op bevel, bepaalde onwelgevoegelijke delen van de steen weg en legden hem dan weer terug in de rivier om verder te ‘groeien’; voor het esthetisch genoegen van een volgende, of nog-volgende keizer.
Ik word Rotsbezoeker! Wie sponsort mij!
(Dat laatste was een retorische vraag).