zkv 41: Zeven Stanza’s
Vorige maand kocht ik zeven keer een appel bij de Super in de Kashmirstraat.
Telkens wachtte ik tot er een lange rij stond bij kassa 1. Meestal werkt daar de Oogverblindende Godin-zelve, zij die uit het verre Shrinagar komt, alwaar de heilige stenen wenen van geluk omdat zij hen met haar rinkelende, blote voeten streelt.
Amandelvormig zijn haar ontvankelijke ogen, waarin mijn geest verdrinkt. Volmaakt gevormd is de weergaloze gouden tempel van haar zuivere, symmetrische gezicht, ovaal en zonder onhebbelijkheid.
Haar mond heeft het zachtst denkbare roze van een heel schuchtere roos. Als zij lacht ontsnappen zeldzame, kleine witte duifjes even uit haar keel.
Terwijl zij kijkt en telt en tikt (o nageltjes van parelmoer, wat heeft haar moeder haar allemaal geleerd!) en peinzend aan het eind om “zegels?” vraagt, doet het langzaam tergen van haar ranke hals (hoe kwetsbaar is de grazende ree) mij huiveren, verlegen.
Sprakeloos, ontdaan van wil of strijdbaarheid, geef ik haar klungelend, hoofdschuddend op de wijze van die uit Utar Pradesh (geen ja, maar ook tegelijk geen nee), mijn niemandallerige cash.
“Allow me, madame, to catch my breath afore I use it all to praise thee”. (Marlowe)
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!